5 vragen aan bijenexpert Pim Brascamp
Onderwerp
bijen, genetische selectie
Interessant voor
imkers, onderzoekers, biologen
Kunt u uitleggen hoe genetische selectie kan bijdragen aan de gezondheid en productiviteit van bijenvolken?
De gezondheid en de productiviteit van bijenvolken worden bepaald door dracht en door de aan/afwezigheid van ziekteverwekkers en parasieten. De belangrijkste bedreiger van de gezondheid van bijenvolken is al tientallen jaren de varroamijt. Niet alleen doordat deze parasiteert op larven in het broed, maar ook doordat deze parasiet de weerstand van de bijen aantast en ziektes overdraagt. Aan zowel productiviteit als gezondheid kan je iets doen door maatregelen als reizen (naar waar dracht is) en door bestrijden van de varroamijt. Genetische selectie is echter aantrekkelijk omdat het zowel de productiviteit van de volken verhoogt als het omgaan met de varroamijt verbetert, gegeven de drachtomstandigheden en met geen of minder bestrijding. Bovendien kan je door genetische selectie zachtaardiger volken krijgen wat het werk van de imker plezieriger maakt.
Welke genetische eigenschappen zijn het belangrijkst om op te letten bij het selecteren van bijen?
Uit voorgaande blijkt dat de belangrijkste kenmerken honingopbrengst en weerstand tegen de varroamijt zijn. En voor niet-zachtaardige bijenpopulaties ook zachtaardigheid en voor zwermlustige bijenpopulaties is selecteren ook zwermtraagheid aan te bevelen.
Wat waren de grootste uitdagingen bij het schrijven van het boek “Genetics of selection in honeybees”?
Met een aantal collega’s heb ik een serie artikelen geschreven in Bee World over de inrichting van selectieprogramma’s. Een tamelijk praktische invalshoek: wat wil je bereiken, wat komt er bij kijken en hoe organiseer je het. Maar achter de antwoorden op die vragen zit theorie, met name theorie die gaat over de selectie op kenmerken die door veel genen worden beïnvloed. En dat is de regel: beïnvloeding vindt plaats door veel genen. Die theorie is een apart wetenschapsgebied met veel wiskunde en wordt daardoor vaak moeilijk gevonden. Ons doel met het boek is die theorie op een begrijpelijke manier te presenteren, vanzelfsprekend toegespitst op de honingbij. Daarin is het uniek, er zijn veel boeken over de praktijk, maar tot nu toe nog geen over de onderbouwende theorie.
Welke nieuwe inzichten of methoden worden in het boek gepresenteerd?
Goed beschouwd staan in het boek 'Genetics of selection in honeybees' geen nieuwe dingen. In die zin, dat alles wat er in staat ook in algemene theorieboeken staat en in de wetenschappelijke literatuur. Wat we gedaan hebben is die kennis toespitsen op de honingbij met z’n eigenaardigheden, zoals: a. het in de natuur bevruchten van koninginnen: tijdens het vliegen in de lucht door vele darren, en b. het feit dat je kenmerken niet meet aan één individu (een werkster bijvoorbeeld), maar aan een volk - met een koningin, tienduizenden werksters en zo’n duizend darren.
“Ons doel met het boek is die theorie op een begrijpelijke manier te presenteren, vanzelfsprekend toegespitst op de honingbij. Daarin is het uniek, er zijn veel boeken over de praktijk, maar tot nu toe nog geen over de onderbouwende theorie.”
We leggen daarbij veel nadruk op toeval. Het feit dat de eitjes die een koningin legt heel sterk kunnen verschillen wat betreft de eigenschappen die door het eitje worden doorgegeven aan nakomelingen. Dit komt doordat een willekeurige helft van de erfelijke aanleg wordt doorgegeven. Voor darren (die maar de helft van de erfelijke aanleg hebben) is dat net zo. In de praktijk wordt deze grote genetische variatie onderschat, terwijl je daar in een selectieprogramma wel degelijk rekening mee moet houden.
Wat zijn uw aanbevelingen en tips voor imkers die aan de slag willen met genetische selectie?
Dit boek is dus vooral bedoeld om als achtergrond mee te nemen bij de opzet van een selectieprogramma. Het bevat handreikingen hoe je bepaalt hoe belangrijk je verschillende eigenschappen vindt, hoeveel volken je moet hebben om kans op succes te hebben, hoe je bij de eigenschappen van een volk onderscheid kunt maken tussen erfelijkheid en milieu. In z’n eentje kan een imker daar niet veel mee tenzij het een hele grote imker is. Het boek richt zich dus op samenwerkingen van imkers, teeltgroepen, en in het bijzonder op de telers met een coördinerende en organiserende taak.