Nieuwe methoden om aaltjes te onderdrukken
Omdat de wortelknobbelaaltjes Meloidogyne chitwoodi en Meloidogyne fallax een quarantainestatus (Q-status) hebben, moet uitgangsmateriaal zoals aardappelpootgoed vrij zijn van deze organismen. Je mag dus alleen pootaardappelen telen op percelen die vrij zijn van deze wortelknobbelaaltjes. Een chemische grondontsmetting om het perceel schoon te maken, is vanwege verscherpte regelgeving eigenlijk niet meer mogelijk. Bovendien is het niet afdoende omdat er een lage restbesmetting kan overblijven. Zou het onderwater zetten van het perceel (inundatie) een alternatief zijn?
De Werkgroep Nematoden van de Koninklijke Nederlandse Plantenziektekundige Vereniging (KNPV) doet in het verenigingsblad Gewasbescherming verslag van onderzoek naar het effect van inundatie tegen deze wortelknobbelaaltjes. Ook besteedt de werkgroep aandacht aan aardappels als vanggewas om het aardappelcystenaaltje (Globodera pallida) te onderdrukken. Het aardappelcystenaaltje is veroorzaker van aardappelmoeheid. Verder is er aandacht voor Meloidogyne mali, ook een Q-organisme, dat op iepen aanwezig is.
Inundatie
Inundatie blijkt in de praktijk een goede methode om het tulpenstengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) te onderdrukken. Door zuurstofgebrek worden de aaltjes gedood. De vraag is of dit ook helpt tegen het maiswortelknobbelaaltje (Meoloidogyne chitwoodi) en tegen het bedrieglijk maïswortelknobbelaaltje (Meloidogyne fallax). Beide zijn een een Q-organisme en kunnen daarom veel economische schade veroorzaken.
In het artikel wordt het onderzoek beschreven waaruit blijkt dat inundatie tegen deze beide aaltjes werkt mits je op tijd start. Het perceel moet dan 10 tot 14 weken onder water staan bij een temepeatuur van minimaal 16°C. Niet alle wortelknobbelaaltjes worden gedood. Het graswortelknobbelaaltje (Meloidogyne naasi) overleeft de inundatie wel omdat dit aaltje mogelijk beter om kan gaan met zuurstofloze condities.
Aardappel als vanggewas
Het aardappelcysteaaltje dat aardappelmoeheid veroorzaakt is een ander probleem voor aardappeltelers. Je kunt de besmetting van aardappelmoeheid flink onderdrukken door aardappelen als vanggewas te telen. Je moet dan een korte teelt uitvoeren, niet langer dan 40 dagen. De jonge aaltjes worden dan door stoffen - exudaten - uit de aardappelwortels gelokt, Omdat de teelt voortijdig wordt afgebroken, kunnen ze zich niet vermeerderen. Je kunt zo de besmetting met meer dan 90% terugbrengen.
Deze maatregel is erkend als bestrijdingsmethode om een besmetverklaring van een perceel op te heffen, maar is alleen toegestaan in het voorjaar. De vraag is of deze maatregel ook later in het seizoen werkt. Uit praktijkonderzoek blijkt dat de aaltjes van Globodera pallida zich ook later in het seizoen laten lokken, maar het effect van de maatregel neemt later in de zomer af. Mogelijk is een teelt van 40 dagen dan te lang.
Wortelknobbelaaltje op iepen
Het derde artikel van de werkgroep gaat over Meloidogyne mali, een wortelknobbelaaltje met een Q-status dat afkomstig is uit Japan. De soort kan grote wortelgallen op diverse gewassen veroorzaken, onder andere op de iep. In de literatuur is ook een wortelknobbelaaltje (Meloidogyne ulmi) beschreven die op Nederlandse iepenstekken werd aangetroffen.
Uit nader onderzoek blijkt dat Meloidogyne mali en Meloidogyne ulmi dezelfde soort zijn. Van de oudere iepen in Nederland blijkt ongeveer een vijfde besmet te zijn met dit aaltje. Waarschijnlijk is dit aaltje al voor de Tweede Wereldoorlog vanuit Japan in EU-landen geïntroduceerd. De verspreiding blijft in Nederland beperkt tot veelal solitaire iepen. In de boomkwekerij waar vruchtbomen en iepen gekweekt worden, is de soort niet aangetroffen.
(Bron foto: Shutterstock)