Aardappels kweken in het onderwijs
In het aardappelkweekprogramma, dat de hogeschool op het Aeres Praktijkcentrum in Dronten uitvoert, wordt jaarlijks begonnen met zo'n 3000 tot 3500 klonen. Na zo'n drie veldgeneraties blijven er misschien 10 tot 15 klonen over. Bij dat kweekprogramma werkt de hogeschool samen met het kweekbedrijf HZPC. Vakblad Akker besteedde in februari aandacht aan het kweekprogramma van de hogseschool in het artikel 'Dronten blijft zoeken naar eigen aardappel'.
Beoordeling
Studenten spelen een belangrijke rol in dat programma. Elk schooljaar draait een groep derdejaars studenten mee in het programma. Ze beginnen met de beoordeling van de oogst. Ze beoordelen de aardappelen op uiterlijk, kook- en bakeigenschappen. ze gebruiken fotokaarten met allerlei uiterlijke en innerlijke gebreken, bepalen het kooktype: Is het een bloemig of vastkokend ras? En ze voeren smaakproeven en bakproeven uit. Wat is de bakkleur na drie minuten bakken bij 180 graden bijvoorbeeld?
Het kweekprogramma is nu wat meer afgebakend, zegt plantenteeltdocent Piet Haak die verantwoordelijk is voor het kweekprogramma. Dat was nodig om vorderingen te kunnen boeken, zo legt hij uit. Met nieuwe technieken zoals merkertechnologie kun je nu beschikken over informatie over genetische eigenschappen van ouders en nakomelingen, waardoor je ook meer focus aan kunt brengen. Daarom is de samenwerking met HZPC ook zinvol, aldus Haak.
Stikstofefficiëntie
Handelshuizen willen het liefst een robuuste aardappel die onder uiteenlopende omstandigheden goed presteert. Alleen zulke rassen hebben het in zich om groot te worden, schrijft het vakblad. De hogeschool beoordeelt de aardappelen daarom op twee criteria: stikstofefficiëntie en 'early bulking'. Bij stikstofefficiëntie wordt gekeken hoe efficiënt de aardappelen met stikstof omgaan. Het maakt immers uit of een ras met 200 kilo stikstof per hectare toe kan, of dat de aardappel 300 kilo stikstof nodig heeft. Early bulking zegt iets over de snelheid waarmee een ras aan zijn opbrengst komt. Om die opbrengst te meten worden aardappelen na 60, 80, 100, 120 en 140 groeidagen gerooid.
De studenten hopen dat ze een geschikt ras hebben gevonden. Ze wijzen op een ras dat goede frietkwaliteit heeft en bovendien resistent is tegen aardappelmoeheid. Maar Haak tempert de vreugde: 'We zijn er al een paar keer dicht bij geweest, maar helaas hebben we nog geen eigen ras op de lijst. Misschien hebben we ons mooiste ras wel voor de koeien gegooid'.
(Bron foto: Thinkstock)