Nieuws

Andere (mogelijke) routes uit de stikstofcrisis

(Vrij gebruik)
Samenvatting
  • Onderwerp
    veehouderij, stikstof
  • Interessant voor
    veehouders, beleidsmakers, adviseurs
Bekijk de bronnen
Een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en een visiestuk van Wageningen University & Research laten een mogelijk andere route zien uit de stikstofcrisis. Het onderzoek toont aan dat neergeslagen stikstof nauwelijks te herleiden is naar nabijgelegen veehouderijen. Het visiestuk presenteert een brede aanpak voor de vermindering van de uitstoot van ammoniak en broeikasgassen en verbetering van bodem, water en landschap.

Op twee melkveebedrijven hebben onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam gemeten waar de stikstofemissie van deze bedrijven terecht komt. Slechts 9% van de stikstofuitstoot van deze boerderijen slaat neer binnen een straal van 500 meter van de stal. De overige 91% komt hoger in de atmosfeer terecht, waar het zich vermengt met stikstof afkomstig uit andere bronnen in de zogenaamde stikstofdeken. Dit stikstof slaat ook neer. Als dit gebeurt op meer dan 500 meter afstand van een veehouderijbedrijf, is dit bedrijf niet meer met zekerheid als bron van de neergeslagen stikstof aan te wijzen.  

Resultaten komen overeen met model RIVM 

In het onderzoek is veel aandacht uitgetrokken voor de meetmethoden. Zo zijn er bij de metingen zowel bestaande als experimentele meetmethoden gebruikt. De onderzoekers vergeleken hun resultaten ook met de voorspellingen van het OPS-model, dat het RIVM gebruikt om neerslag van stikstof te berekenen. Vooral buiten 15 meter vanaf de stal komen de voorspellingen van het OPS-model overeen met de resultaten van de Amsterdamse onderzoekers. Hoofdonderzoeker Albert Tietema zag dat de OPS-voorspellingen nauwkeuriger werden als meer kenmerken van de boerderij werden toegevoegd aan het model. “Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aantal en grootte van de openingen waardoor uitstoot van stikstof plaatsvindt.” 

‘Stoppen met huidig stikstofbeleid’ 

Agrarische belangenorganisaties reageren direct op de resultaten van het onderzoek van de UvA. “Dit onderzoek toont aan: het piekbelastersbeleid van het kabinet is zinloos”, zegt Agractie-voorzitter Bart Kemp. Agractie wil dat de Tweede Kamer dit onderzoek inzet om het stikstofbeleid aan te vechten. LTO Nederland wil eerst meer onderzoek, zodat het stikstofbeleid op feitelijke metingen van uitstoot kan worden gebaseerd en niet op modellen. 

Ook BoerBurgerBeweging (BBB) komt met een reactie. Zij zien in het onderzoek een bevestiging van hun standpunt dat het piekbelastersbeleid moet worden afgeschaft. Zij zien meer heil in een brede stoppersregeling, zodat vrijwillige stoppers hun bedrijf kunnen beëindigen.   

Ministerie: RIVM-model werkt goed

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ziet in het onderzoek vooral een bevestiging dat het model van RIVM z’n werk goed doet. “Ons beleid is deels gebaseerd op de rekenkundige basis van het RIVM. Die uitgangspunten worden met dit onderzoek bevestigd,” zegt een woordvoerder van minister Christianne van der Wal

Brede aanpak om alle landschapsdoelen te bereiken

Wageningse onderzoekers schreven een visiestuk over Gebieds- en bedrijfsgerichte handelingsperspectieven voor een duurzame landbouw in Nederland waarmee zij zich richten op oplossingen voor meer dan alleen de uitstoot van stikstof. Zij stellen een brede aanpak voor die ook gaat over de emissie van broeikasgassen, de bodemkwaliteit en het oppervlakte- en grondwater. Aanleiding voor het visiestuk is de onvoldoende effectiviteit van het huidige beleid, dat boeren ook nog eens te weinig toekomstperspectief biedt.  

Provincies met helicopterview

Het visiestuk van de Wageningse onderzoekers stelt voor dat de opgaven rondom bodemkwaliteit, uitstoot en water per provincies moeten worden ingevuld, omdat dit per provincie sterk uiteenloopt. Het visiestuk stelt 8 KPI’s (Kritische Prestatie Indicatoren) voor die per provincie en bedrijf moeten worden ingevuld met concrete, kwantitatieve doelen. In de provincies kan dit zelfs nog worden uitgesplitst naar doelen per regio. Het is daarna aan de boer hoe hij deze doelen behaalt. Provincies zullen dus aan de slag moeten om de provinciale uitdagingen te vertalen naar concrete doelen per bedrijf. Op die manier sluiten de inspanningen van de boeren aan bij de regionale en provinciale doelen.  

Het gaat om de volgende KPI’s: 

  1. toelaatbare ammoniakemissies per hectare voor de grondgebonden landbouw en toelaatbare ammoniakemissies per dier voor de niet-grondgebonden landbouw 
  2. toelaatbare emissies van broeikasgassen (N2O, CH4 en CO2) per hectare of per dier voor de grondgebonden en niet-grondgebonden landbouw  
  3. een minimale hoogte voor de grondwaterstand in veengebieden (dan wel een gekoppeld slootpeil) om bodemdaling te beperken 
  4. toelaatbare stikstofbodemoverschotten per hectare om de kwaliteit van het water te verbeteren 
  5. maatregelen om de condities te verbeteren waarmee de ecologie in het oppervlaktewater vooruitgaat 
  6. een minimale hoogte van de grondwaterstand om te zorgen voor voldoende water 
  7. de gewenste bodemkwaliteitsscore waarmee de bodemkwaliteit kan worden verbeterd en meer koolstof kan worden opgeslagen in de bodem 
  8. het gewenste areaal aan natuurlijke landschapselementen om de biodiversiteit te versterken 

    Burger en overheid betalen mee

    Er moet een goed economisch perspectief voor de sector komen en het visiestuk 'Gebieds- en bedrijfsgerichte handelingsperspectieven voor een duurzame landbouw in Nederland' stelt dat zowel de overheid als de consument hiervoor de portemonnee mag trekken. De burger als consument, waarbij er gezorgd moet worden dat dit geld ook daadwerkelijk bij de boer terecht komt. Maar de hoogleraren stellen ook een landschapsbelasting voor. De overheid moet de ecosysteemdiensten die de boer levert meer waarderen dan nu het geval is. Daar moet de boer wel wat voor doen: een aantoonbare bijdrage aan ecosysteemdiensten en landschapsonderhoud leveren. Op deze manier worden zowel boeren als burgers medeverantwoordelijk voor het beheer van het Nederlandse landschap.