Biologische grondontsmetting werkt
Het wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans) en de Verticillium-verwelkingsziekte (Verticillium dahliae) kunnen in verschillende gewassen schade veroorzaken door uitval van planten. Diverse houtige gewassen zijn gevoelig voor beide bodemgebonden ziekten. Door een natte grondontsmetting met metam natrium kunnen de ziekten bestreden worden. Dit onderzoeksrapport beschrijft het effect van een aantal andere methoden om Pratylenchus en Verticillium te bestrijden.
Biologische grondontsmetting
Bij biologische grondontsmetting worden grote hoeveelheden gras, groenbemester of ander organisch materiaal in de grond gewerkt, waarna dit met plastic afgesloten wordt. Er ontstaat zo een zuurstofloos (anaëroob) milieu waarin diverse afbraakstoffen vrijkomen. Deze combinatie is dodelijk voor diverse aaltjes en bodemschimmels. In de proef, die in het rapport beschreven wordt, werd eind juli per ha. 40 ton gras opgebracht en ondergewerkt. Na beregening werd de grond afgedekt met plastic.
Een andere methode is biofumigatie waarbij gewassen worden ingewerkt die na omzetting gasvormige stoffen vormen met een dodende werking op bodemziekten. In deze proef werd eind juni Sarepta mosterd (Brassica juncea cv. TerraFit) ingezaaid. Na half augustus werd dit gewas ondergewerkt, beregend en vervolgens werd de bovenlaag verdicht met een grondrol.
In de proef werden - als referentie - ook andere behandelingen uitgevoerd: teelt van Tagetes patula 'Ground Control', een effectieve methode tegen de bestrijding van Pratylenchus, natte grondontsmetting met metam natrium, teelt van witte klaver en zwarte braak.
Bestrijdingseffect
Op het proefveld op de zandbodem (Vredepeel) bleek het effect van biologische grondontsmetting even sterk of zelfs nog beter dan dat van natte grondontsmetting, gemeten aan de hoeveelheid Verticillium en Pratylenchus penetrans in de bodem na behandeling. Ook biofumigatie had op zandgrond een zeer sterk bestrijdingseffect, zij het iets minder dan biologische grondontsmetting.
In het proefveld op kleigrond (Randwijk) hadden beide methoden veel minder effect, zeker wat betreft de hoeveelheid Verticillium in de bodem. Na biologische grondontsmetting was het aantal zieke planten in het testgewas (Noorse esdoorn, Acer platanoides) het laagst, maar de verschillen waren niet significant.
Praktijkproef
De onderzoekers denken dat de verminderde werking op kleigrond mogelijk te maken heeft met de poriënstructuur op deze vrij zware kleibodem. De grond is daardoor veel moeilijker doordringbaar was voor de bij de toepassing van biologische grondontsmetting en biofumigatie gevormde toxische producten. Ook chemische grondontsmetting werken op kleigronden minder goed. Een interessante waarneming is dat het gewas op de met biologische grondontsmetting behandelde veldjes de sterkste groei vertoonden.
Aanvullend is een praktijkproef uitgevoerd bij een laanboomkweker op zandgrond. De resultaten geven aanwijzingen dat biologische grondontsmetting het optreden van Verticillium kan beperken. Maar de onderzoekers vinden het zinvol dit op grotere schaal in de praktijk te testen.
(Bron foto: Wageningen UR)