Bosgenen behouden in conserveringsunits
Tot aan het begin van de 19e eeuw nam de oppervlakte bos in Nederland lanzamerhand af. 200 jaar geleden was het het bosareaal in Nederland niet meer dan 4% van het landoppervlak. Veel van de van oorsprong aanwezige bomen en heesters raakten zo in verdrukking. Bovendien werden er vanaf die tijd voor houtproductie veel exoten aangeplant zoals grove den, larix, douglas of fijnspar. Er zijn daarom weinig Nederlandse 'oerbomen'. Autochtone bomen zijn in de verdrukking geraakt, zegt Joukje Buiteveld van het CGN in het artikel 'Bosgenen beschermen'. De genetische diversiteit neemt daardoor af.
Genetische diversiteit
Nadat veel landen in 1992 het Internationale Verdrag Biologische Diversiteit (CBD) tekenden, groeide de belangstelling voor die genetische diversiteit. Die genetische diversiteit is belangrijk. Als planten en dieren kunnen putten uit een grote genetische diversiteit, kunnen ze veranderingen zoals opwarming van de aarde, andere milieuomstandigheden of nieuwe ziektes en plagen beter het hoofd bieden
Bomenarchief
Dat je bij het behoud van die genetische diversiteit niet alleen op cultuurgewassen moet richten, maakt de in 2002 verschenen beleidsnotitie 'Bronnen van ons Bestaan' duidelijk. Maar het bewaren van zaden van bomen en struiken is lastig. Je kunt ze niet invriezen of gedroogd bewaren. Een optie is een bomentuin. In 2006 heeft Staatsbosbeheer daarom in Roggebotzand in Flevoland een nationaal bomenarchief aangelegd. Maar naast deze bomentuin wil CGN ook populaties in hun natuurlijke leefomgeving behouden. Daarvoor zijn de zogeaamde genenconserveringsunits bedoeld. Het zijn stukjes natuurlijk bos waar belangrijke populaties autochtone bomen en struiken groeien. .
Genenconserveringsunits
Nederland heeft dertien genenconserveringsunits ingesteld: voor Spaanse aak, zachte berk, beuk, es, jeneverbes, zwarte populier, zoete kers, wintereik, zomereik, taxus, fladderiep, lijsterbes en haagbeuk. Maar dat is nog niet genoeg. Uiteindelijk zijn er 46 soorten inheemse houtige gewassen waarvoor Nederland conserveringsunits wil aanwijzen. Momenteel ontbreken bijvoorbeeld nog winterlinde, twee prunussoorten, zwarte els, de vijf soorten inheemse wilgen, Gelderse roos, hulst, meidoorn en kamperfoelie.
Zo'n unit heeft geen speciale beschermingsstatus. Omdat genetische conservering bedoeld is voor de lange termijn, is het belangrijk dat het er een continu beheer is. De voorkeur is daarom dat eigendom en het beheer van het betreffende bosperceel in handen is van een publieke partij die bereid is de populatie langdurig te beschermen.
(Bron foto: doelbeelden)