Evaluatie van de genenbank voor inheemse bomen en struiken
De genenbank voor inheemse bomen en struiken is opgezet om genetisch materiaal van inheemse bomen en struiken te behouden dat op de eigen standplaats niet duurzaam in stand gehouden kan worden. Zo wordt invulling gegeven aan internationale verplichtingen om genetische diversiteit te behouden. De genenbank werd in 2006 officieel geopend en is sindsdien verder ontwikkeld en uitgebreid. Staatsbosbeheer (SBB) is verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud. Het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) ondersteunt en adviseert SBB bij de opbouw, instandhouding en documentatie van de genenbankcollecties.
Evaluatie
Joukje Buiteveld en Paul Copini hebben, op verzoek van LNV, in 2018 een evaluatie uitgevoerd om helder te krijgen hoe de genenbank verder zou moeten ontwikkelen. In nauwe samenwerking met SBB zijn strategische en operationele aspecten van de genenbank doorgelicht. Het uiteindelijke doel was vast te stellen hoe de collecties in de toekomst efficiënt en optimaal in stand gehouden kunnen worden. De resultaten zijn beschreven in het rapport ‘Evaluatie van de genenbank voor inheemse bomen en struiken. Strategie, gewenste omvang en kwaliteit van de genenbank Roggebotzand’.
Hier een greep uit een aantal conclusies en aanbevelingen.
Samenstelling van de genenbank
Er wordt een overzicht gegeven van 52 soorten waarvan aanbevolen wordt om materiaal op te nemen in de genenbank. 35 van deze soorten staan al in de genenbank en hiervoor wordt geadviseerd met welk materiaal de collectie uitgebreid kan worden. Voorbeelden hiervan zijn veldesdoorn, zuurbes, wilde appel, taxus en fladderiep. Voor 10 soorten waaronder enkele bremsoorten, wilde gagel en gaspeldoorn is het advies een collectie aan te leggen.
Alternatieve bewaarstrategieën
Een veldcollectie aanleggen is bij langlevende boomsoorten een effectieve conserveringstrategie. Het bewaren in veldcollecties geeft echter niet altijd garantie dat genetisch materiaal is veilig gesteld voor de lange termijn. Zo is er het gevaar van verlies van materiaal door ziekten, plagen of calamiteiten. Een voorbeeld is de es (Fraxinus excelsior), waarvan bomen in de genenbank door de essentaksterfte flink aangetast zijn. Aanplanten op een andere locatie is niet zinvol, aangezien de schimmel wijdverspreid voorkomt in Nederland en daarbuiten. In zo’n geval zijn alternatieve manieren nodig om de genetische diversiteit te bewaren zoals zaadopslag of het bewaren van materiaal in vloeibare stikstof.
Als de veldcollectie dient als een ‘last resort’, omdat populaties op de oorspronkelijke locaties waar verzameld is verdwenen zijn of sterk afnemen, is het nodig duplicaat collecties aan te leggen. Dit zou voor sommige soorten met goed bewaarbare zaden ook in een zaadbank kunnen of in de toekomst via cryo conservering. Het rapport beveelt aan om voor het aanleggen van duplicaatcollecties per soort naar mogelijkheden te kijken en hierin samenwerking te zoeken met buurlanden zoals Duitsland en België en initiatieven zoals het Levend archief.
Roggebotzand
Voor een aantal soorten zijn de omstandigheden in Roggebotzand niet ideaal. Ondanks de verbeteringen die SBB heeft aangebracht is de waterhuishouding van het gebied problematisch. Er is wateroverlast in de winter en lente, mede omdat door inpoldering er een permanente bodemdaling plaatsvindt. Ook de bodemgesteldheid (slempgevoelig, lage vruchtbaarheid) maakt Roggebotzand niet geschikt voor onder andere verschillende soorten rozen, Gelderse roos, linde en eenstijlige meidoorn. Voor deze zogenaamde ‘rijke bodem’ soorten wordt geadviseerd uit te wijken naar andere locaties. In het rapport wordt ook een overzicht gegeven van de in gang gezette maatregelen en nieuwe maatregelen die nodig zijn om de bodemgesteldheid te verbeteren.
(Bron foto: CGN)