Graslandbeheer voor minder methaan en ammoniak
Onderwerp
graslandbeheer, nutritionele waarde, emissies
Interessant voor
melkveehouders, adviseurs, onderzoekers
De processen met betrekking tot NH3-productie in verband met (vers) gras zijn goed begrepen en kunnen voornamelijk worden beïnvloed door het verlagen van het eiwitgehalte (met meer bestendig en minder onbestendig eiwit) en het verhogen van het energiegehalte. Daarentegen zijn de processen met betrekking tot CH4 in verband met (vers) gras minder goed begrepen. Ze lijken vooral te worden beïnvloed door een hogere verteerbaarheid, die sterk afhankelijk is van het oogststadium en het tijdstip in het seizoen. Er is nog geen alomvattend onderzoek uitgevoerd naar de relaties en effecten van CH4-reductie in relatie tot NH3-reductie, met betrekking tot variaties in graslandgebruik (aandeel kuilgras en vers gras) de graskwaliteit en de samenstelling van het gras (waaronder vlinderbloemigen en kruiden).
Inzicht krijgen over emissies
In een recente scenariostudie is met behulp van data van 12 melkveebedrijven een analyse uitgevoerd op het dagelijkse graslandmanagement van 12 melkveebedrijven. Dit onderzoek richtte zich specifiek op de CH4- en NH3-emissies die verband houden met deze bedrijfsvoering. Het doel was om een dieper inzicht te verkrijgen in de emissies, waarbij gebruik is gemaakt van de KringLoopWijzer (KLW) met uitgebreide gegevens over CH4 en NH3, en een aangepaste emissiefactor voor CH4, gebaseerd op Klootwijk et al. (2020). Tijdens het onderzoek is er aandacht besteed aan de effecten van bedrijfsopzet en managementpraktijken op de emissies. De bevindingen van deze studie hebben geleid tot de identificatie van sturingsfactoren om verdere emissiereductie te realiseren tijdens het graslandseizoen van 2021.
Weidegang
Uit resultaten blijkt dat meer uren weiden en een hogere opname van vers gras aanzienlijk kunnen bijdragen aan de gelijktijdige vermindering van zowel CH4- als NH3-emissies op melkveebedrijven. Interessant genoeg toonden de weidebedrijven een grote variabiliteit in zowel CH4-emissies uit de pens (35%) als NH3-emissies (50%). Dit wijst op mogelijkheden voor emissiereductie. In het onderzoek wordt echter wel opgemerkt dat individuele bedrijfsbeperkingen, zoals bedrijfsopzet en grondsoort, de maximale haalbare reductie kunnen beïnvloeden.
Eiwitgehalte ruwvoer
Een cruciale factor in het verminderen van NH3-emissie blijkt het eiwitgehalte van het ruwvoer bij de voeding te zijn. Het effect van het rantsoen op de mogelijke emissiereductie hangt uiteindelijk af van de correctie van het eiwitgehalte in het totale rantsoen met bijproducten zoals ruwvoer en krachtvoer. Door meer te weiden en een hogere grasopname stijgt het eiwitgehalte in het rantsoen. Omdat een hoger eiwitgehalte de ammoniakemissie verhoogt, kan het eiwitgehalte in de (andere) inputs naar beneden. Op basis van deze initiële verkenning wordt verwacht dat weidebedrijven CH4-emissies met 6-15% kunnen verminderen door managementmaatregelen te implementeren, waaronder het voeren van meer vers gras met een lagere emissiefactor en het aanpassen van het eiwitgehalte in het rantsoen. Om nauwkeurige schattingen te maken van de daadwerkelijke CH4-emissie met behulp van de KLW, is een geüpdatete en goed onderbouwde emissiefactor essentieel.
De volgende stap in het onderzoek is het testen van potentiële managementmaatregelen op bedrijfsniveau. Dit onderzoek belicht de kansen en uitdagingen van emissiereductie op melkveebedrijven en biedt inzicht in mogelijke wegen naar duurzamere landbouwpraktijken.