Klimaatverandering zal sporen nalaten in riviernatuur
Onderwerp
Natuurontwikkeling
Interessant voor
Terreinbeheerders, Waterschappen en beleidsmakers
De precieze gevolgen laten zich lastig in kaart brengen, concluderen de auteurs van de studie Klimaateffecten op riviernatuur. Met dit onderzoek zetten zij alle kennis op een rij over de gevolgen van de klimaatverandering voor de natuur in het rivierengebied. Daarnaast geven ze een aanzet welke beheer- en inrichtingsmaatregelen het meest kansrijk zijn voor het behouden en versterken van kenmerkende riviernatuur.
Om de hoge piekafvoeren in de winter te dempen, zijn tal van maatregelen genomen, zoals retentiegebieden waar het overvloedige water tijdelijk heen kan stromen. Voor de veranderingen in het voorjaar en de zomer, zoals droogte en hogere temperaturen zijn nog weinig maatregelen in beeld. Het onderzoek is gepubliceerd door Kennisnetwerk OBN (ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit). Organisaties als onderzoeksinstituut KWR, Sovon Vogelonderzoek Nederland en Deltares hebben een bijdrage geleverd.
Algen en kroos
Zowel bij planten als dieren zien de onderzoekers winnaars en verliezers. Zo verbeteren de omstandigheden voor rivierfonteinkruid en krijgt de gele plomp het lastig. Ook bij de insecten profiteren vlindersoorten, libellen en sprinkhanen en hebben andere juist nadeel van de opwarming als gevolg van klimaatverandering. Insecten zijn vaak weer een voedselbron voor vogels.
De beschikbaarheid aan voedingsstoffen – nutriënten – in het water zal in eerste instantie toenemen. In combinatie met hogere temperaturen hebben algen en kroos dan vrij spel. Daardoor krijgen soortenrijke watervegetaties, die gedijen bij minder voedselrijke omstandigheden, minder kans. Ook neemt het risico op overlast van het giftige blauwalg toe.
Vissen en amfibieën
Kenmerkende riviervissen, zoals kwabaal, zijn gevoelig voor hoge temperaturen en lage zuurstofgehaltes. Deze kabeljauwachtige zoetwatervissen zullen in de toekomst waarschijnlijk niet meer voorkomen in de Nederlandse rivieren. Ook soorten die goed gedijen in stromend water, zoals zalmachtigen, rivierdonderpad en serpeling zijn relatief slecht bestand tegen hoge watertemperaturen in de zomer.
Onder de amfibieën zijn verschillende soorten gevoelig voor klimaatverandering, vooral voor verdroging van hun leefgebieden en met name van de wateren waar ze zich voortplanten. Droogval aan het einde van de zomer kan gunstig zijn, omdat roofvissen wegtrekken. Versnelde droogval van ondiepe wateren in het voorjaar of aan het begin van de zomer is desastreus voor de voortplanting.
Bossen en hooilanden
Door de verdroging van de uiterwaarden gaan de vochtige leefomgevingen in areaal en kwaliteit achteruit. De onderzoekers benoemen met name de natte zachthoutooibossen in het bovenstroomse deel van de Rijntakken. Ook laaggelegen hooilanden komen onder druk te staan. De best ontwikkelde vossenstaarthooilanden, met kievitsbloem, weidekervel of trosdravik liggen benedenstrooms en zijn minder kwetsbaar voor de veranderingen in de riviernatuur.
Langs de Maas zijn de effecten op bestaande habitattypen veel geringer dan langs de Rijn. Van verdroging is minder sprake en het gebied kent weinig Natura 2000- gebieden. In de graslanden langs de Zandmaas zijn wel veranderingen zichtbaar: de relatief natte delen komen minder vaak onder water te staan en de relatief droge delen vaker. Hierdoor komt een groter deel van de habitattypen gunstiger, oftewel minder droog, te liggen.
Grote verschillen
Uit de berekeningen blijkt dat de klimaateffecten in uiteenlopende riviertrajecten sterk verschillen. Langs de Rijntakken neemt vooral het areaal dat tussen de tien en twintig dagen per jaar overstroomt sterk af, vooral in de meest stroomopwaarts gelegen riviertrajecten zoals de Nederrijn en de Waal. Voor de IJssel stroomafwaarts van Deventer neemt het areaal dat kortdurend overstroomd toe.
Ook voor het benedenstroomse deel van Maas (beneden Lith) stijgt het aantal zowel kortdurend als langdurig overstroomde arealen. In de bovenstrooms Grensmaas en het Maasplassengebied in Limburg neemt het totale areaal dat overstroomt af. Globaal is het beeld dat onder het doorgerekende klimaatscenario vooral langs de Rijntakken en de Grensmaas grote arealen droger zullen worden, omdat ze minder frequent overstromen.