Meer koolstof in de bodem en minder in de lucht
Onderwerp
koolstofvastlegging bodem
Interessant voor
Melkveehouders, akkerbouwers, tuinbouwers
De organische stof in de bodem bestaat voor meer dan de helft uit koolstof. Wereldwijd is twee keer zoveel koolstof opgeslagen in bodemorganische stof als in de atmosfeer en alle vegetatie samen aanwezig is. Jaarlijks stroomt via bijvoorbeeld gewasresten en mest tien keer meer koolstof richting de bodem dan via fossiele emissies wordt uitgestoten. Met veranderingen in het bodembeheer kan een groter deel van deze koolstof in de bodem blijvend worden vastgelegd.
In het programma ‘Slim Landgebruik’ hebben boeren en tuinders de afgelopen jaren intensief samengewerkt aan maatregelen voor koolstofvastlegging. Dat is gebeurd binnen regionale netwerken in onder andere Brabant, Zeeland, Friesland, Flevoland en de Achterhoek. Het programma is uitgevoerd door het Louis Bolk Instituut, Wageningen University & Research en partijen zoals de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie, ZLTO.
Klaver en veldbonen
Vooral het toevoegen van rustgewassen in het bouwplan heeft een positief effect. Het gaat onder meer om graangewassen, grassen en vlinderbloemigen, zoals klaver, lupine, veldbonen en luzerne. De extra CO₂-vastlegging per hectare per jaar is met deze maatregel zowel op zand- als kleigronden bijna 2000 kilo. Omdat deze gewassen weinig geld in het laatje brengen, zijn ze de afgelopen jaren minder geteeld.
Een bijna even effectieve maatregel op klei is het benutten van gewasresten. Het gaat onder meer om de stengels, stoppels, bladeren en wortels van het gewas. Binnen Slim Landgebruik is specifiek gekeken naar het effect van het achterlaten en inwerken van graanstengels na de graanoogst. Doordat bodemleven de gewasresten verteert, verbetert deze maatregel ook de bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid. De extra CO₂-vastlegging op zandgronden ligt bij deze maatregel beduidend lager.
Extra groenbemesters
Ook groenbemesters zorgen voor koolstofvastlegging, zeker als ze extra in het bouwplan worden opgenomen of als ze in de winter op het land blijven staan. Groenbemesters vormen tegenwoordig een standaard onderdeel binnen de Nederlandse akkerbouw. Akkerbouwers telen ze met name om te voldoen aan de subsidie-eisen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Groenbemesters die al jaren worden geteeld tellen in de berekeningen niet als extra koolstofvastlegging mee.
Als onderdeel van het Slim Landgebruik-programma zijn de kosten en baten van maatregelen berekend. Het gaat daarbij om het combineren en stapelen van verschillende individuele koolstofvastleggingsmaatregelen. Dat is verder uitgewerkt voor verschillende grondsoorten, zowel voor de akkerbouw als de melkveehouderij.
Verschillen tussen klei en zand
Voor de melkveehouderij is één pakket gericht op zandgrond en één op klei. Voor de melkveehouderij op zandgrond is gekeken naar het verhogen van de leeftijd van het grasland, inclusief het invoegen van een deel productief kruidenrijk grasland. Daaruit komt naar voren dat dit iets hogere kosten met zich meebrengt ten opzichte van de referentie: 8 euro per hectare per jaar.
In dit pakket maatregelen leiden een lagere grasproductie, in combinatie met meer aankoop van mais tot hogere ruwvoerkosten. Dit is de belangrijkste reden dat het resultaat van deze combinatie negatief is. Lagere kosten voor de aankoop van krachtvoer, minder zaaizaad, minder kunstmest en minder loonwerk en lagere kosten voor mestafvoer zorgen ervoor dat de extra kosten voor ruwvoer voor een groot deel worden gecompenseerd, concluderen de onderzoekers.
Kunstmest besparen
Het maatregelenpakket op klei is gericht op het areaal mais dat de veehouders telen. Op deze gronden komt een wisselteelt van 3 jaar mais en vervolgens 3 jaar productief kruidenrijk gras, inclusief een vanggewas na mais. Dat zorgt voor een daling van 35 euro van het saldo per hectare per jaar op bedrijfsniveau. Dat komt grotendeels door een toename van het aankopen van krachtvoer en ruwvoer, om zo de melkproductie op peil te houden. Kunstmest wordt juist bespaard, wat tot een lagere kosten leidt.
Op veel plekken in Europa zijn experimenten met carbon farming; het belonen van boeren voor koolstofvastlegging. In Oostenrijk krijgen boeren die deelnemen aan het Humusaufbau-project een financiële beloning wanneer ze CO₂ opslaan in landbouwbodems. Het geld is afkomstig van bedrijven die hun CO₂-emissies willen compenseren. Sinds dit project in 2007 is gelanceerd, is het aantal deelnemende boeren aanzienlijk gestegen en neemt het nog steeds toe.
Carbon farming
De Europese Commissie zet met klimaatbeleid ook in op carbon farming. In het Nederlandse Klimaatakkoord is voor landbouwbodems al een doelstelling van 0,4 tot 0,6 Megaton extra CO₂-vastlegging per jaar voor 2030 vastgesteld. In tegenstelling tot eerdere verwachtingen is niet-kerende grondbewerking weinig effectief voor koolstofvastlegging. En voor het behalen van de klimaatdoelstelling zal een combinatie van maatregelen nodig zijn.
De uiteindelijke koolstofvastlegging in de Nederlandse landbouw hangt samen met hoeveel ondernemers daadwerkelijk tot actie overgaan. Het wetenschappelijk onderzoek geeft inzicht in welke maatregelen effectief kunnen bijdragen aan koolstofvastlegging. ‘Dit kan ondernemers helpen om er een keuze in te maken’, verwoordt Jan Peter Lesschen, senior onderzoeker Bodem en Klimaat bij Wageningen University & Research. ‘Daarnaast is het relevant voor het beleid om keuzes te maken welke maatregelen mogelijk gestimuleerd kunnen worden.’