Plaagbestrijding bij biologische spruitjesteelt
In het project Bio-IPM hebben Bionext, Wageningen University & Research, Agrifirm, plantenkwekers, telers en adviseurs de knelpunten en oplossingsrichtingen in de biologische spruitkoolteelt verkend.
Geïntegreerde plaagbeheersing
Geïntegreerde plaagbeheersing (of Integrated Pest Management, IPM) is een werkwijze waarbij de teler ziekten en plagen zoveel mogelijk voorkomt en zo weinig mogelijk bestrijdingsmiddelen gebruikt. Dit begint bij preventie, daarna monitoring. Pas als de plaagdruk te groot wordt, worden bestrijdingsmiddelen ingezet. Plagen ontstaan later in het seizoen. Belangrijke plagen zijn onder andere: de koolvlieg, rupsen, trips en de witte vlieg. Omdat de correctiemethoden in biologische teelt beperkt zijn, komt het vooral aan op preventie.
Preventie
Bij preventie kan aan verschillende zaken gedacht worden. Hieronder een aantal zaken op een rijtje gezet:
- Raskeuze. Soorten kiezen die snel hun spruit laten groeien of waarbij voldoende ruimte tussen de spruiten op de stam blijft.
- Gezond wortelstelsel. Door de juiste bemesting te kiezen (vaste mest, drijfmest en vinassekali).
- Zaailingen afharden. Binnen opgekweekte planten geleidelijk laten wennen aan de buitenlucht.
- Insectengaas gebruiken.
- Grond fijn maken. Tegen slakken.
- Natuurlijke vijanden de ruimte geven. Zaaien van een bloemenrand, dit trekt veel vijanden. Of compost gebruiken om roofvijanden te voeden. Nadeel hiervan is dat compost slakken kan aantrekken.
- Vroeger toppen. Het gewas krijgt meer lucht en licht.
- Beregenen. Bergening zorgt in warme periodes dat het gewas blijft groeien waardoor het minder aantrekkelijk wordt voor de trips en koolluis.
- Gewasrotatie van 1:6. Dit zorgt voor een goede bodemgezondheid.
- Voorvrucht. Het planten van stikstofleverende voorvruchten zoals (gras)klaver en luzerne. Nadeel kan zijn dat slakken aangetrokken worden.
Monitoring
Naast preventie is het voor de teler belangrijk de ontwikkeling van insecten in de gaten te houden. Tellen is dan belangrijk om te bekijken wanneer er ingegrepen moet worden. Wanneer een populatie toeneemt, wil je ingrijpen. Dat neemt heel nauw, soms kan één dag het verschil maken. Je moet goed de biologie kennen om te weten op welke manier je moet ingrijpen. Monitoring is mogelijk bij de koolmot, de kookvlieg en de trips. De koolvlieg is te volgen d.m.v. klokbekers met lokstof. De koolmot juist weer met deltavallen met daarin een gummetje dat mannetjes lokt. De vluchten van de trips zijn te voorspellen met de graaddagenapp in combinatie met plakplaten in het veld.
Bestrijdingsmiddelen
De uitdaging is altijd de balans zoeken wanneer er wel met bestrijdingsmiddelen gespoten moet worden en wanneer nog niet. Het goede moment en de goede manier van toedienen zijn essentieel om een effect te hebben en om te voorkomen dat je voor niets spuit. Door middel van monitoring kan het gebruik van standaard-spuitschema's voorkomen worden.
(Bron foto: Shutterstock)