Nieuws

Praktijktest bij nieuwe diersoort als productiedier

De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) bepleit met de zienswijze Toetsingskader voor productiedieren dat het houden van een diersoort als productiedier in de praktijk wordt getest voordat deze officieel wordt erkend als productiedier.

Nee-tenzij principe

Productiedieren zijn dieren die worden gefokt en/of gehouden voor de productie van dierlijke producten zoals melk, vlees, (broed)eieren, wol, huiden, pelzen of andere producten. In Nederland is bij wet geregeld welke dieren gehouden mogen worden als productiedier. Voor het houden van productiedieren geldt het nee-tenzij-principe: het mag niet, tenzij de staatssecretaris van Economische Zaken uitzondering maakt. De regelgeving voorziet in kaders en normen voor het houden van productiedieren en er is een lijst met dieren waarvoor een uitzondering is gemaakt; dat zijn de dieren die voor productie gehouden mogen worden.

Nieuwe aanvragen

In het verleden zijn meer dan eens diersoorten voorgedragen om aan de productiedierenlijst te worden toegevoegd. Voor die gevallen zijn, onder meer door de RDA, specifieke toetsingskaders ontwikkeld en toegepast. De Raad heeft eerder toetsingskaders gemaakt voor vissen (2002) en de dromedaris (2006). Ook worden er af en toe nieuwe aanvragen ingediend voor dieren die nog niet eerder waren opgenomen. Dit onderstreept het belang van een systematiek die niet voor een of twee diersoorten maar voor alle soorten hetzelfde is. Op verzoek van de staatssecretaris heeft de RDA deze systematiek ontwikkeld en in de zienswijze 'Toetsingskader voor Productiedieren' neergelegd.

Toetsingskader

De keuze of een dier gehouden mag worden als productiedier is in essentie een normatieve keuze. Bij het besluit om een diersoort (al dan niet) te houden voor productie moet steeds opnieuw het evenwicht bepaald worden tussen het doel van productie en de mogelijke gevolgen voor gezondheid en welzijn van mens, dier en ecosysteem. Het toetsingskader is bedoeld om deze keuze op een zorgvuldige, consistente wijze te kunnen maken. Het toetsingskader is als volgt opgebouwd:

Stap 1: Het verzamelen van informatie. In deze stap wordt informatie verzameld over de consequenties van het houden van de diersoort voor productiedoeleinden aangaande de drie aspecten: dier, mens en ecosysteem. Het bestaat uit feitelijke informatie over de diersoort en diens beoogde houderij-omstandigheden en economische, bedrijfskundige, ecologische en volksgezondheidsaspecten;

Stap 2: Analyse. Op basis van de feitelijke informatie die is verzameld in stap 1 wordt een analyse gemaakt van mogelijke knelpunten die voorzien worden voor het welzijn (inclusief gezondheid) van het dier. Daarnaast wordt er gekeken naar mogelijke risico’s met betrekking tot volksgezondheid en het ecosysteem. Tot slot wordt bekeken hoe de aanvrager voor de gesignaleerde knelpunten in maatregelen heeft voorzien die de kans op deze knelpunten minimaliseren.

Stap 3: Argumenten en afweging. In de laatste stap worden de verschillende argumenten betrokken bij het toelaten of juist afwijzen van een diersoort als productiedier op een rij gezet gerelateerd aan de waarden zoals beschreven in de zienswijze One Health. Op basis hiervan kan worden besloten welke argumenten doorslaggevend zijn bij het toelaten of juist afwijzen van een diersoort als productiedier.

(Bron foto: Wageningen UR Livestock Research)

Publicaties

(5)