Nieuws

Samenwerking in de landbouw: kansen en uitdagingen voor natuurdoelen

Samenvatting
  • Onderwerp
    Samenwerking, kringlooplandbouw, natuurdoelen
  • Interessant voor
    Akkerbouwers, veehouders, beleidsmakers
Bekijk de bronnen
In het tweede webinar van een vierdelige reeks bespreekt Chantal Everaardt met experts Marie Wesselink, Wim van Dijk en Ronald Luijkx hoe samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders kan bijdragen aan het behalen van natuurdoelen. De sprekers delen hun inzichten over de uitdagingen en kansen die samenwerking biedt, en benadrukken het belang van meten en een goed doordacht bouwplan.

In dit tweede webinar in een reeks van vier gaat Chantal Everaardt in gesprek met Marie Wesselink, Wim van Dijk en Ronald Luijkx over hoe en of je met samenwerking natuurdoelen kunt behalen. Wesselink en Van Dijk zijn beide onderzoekers aan de Universiteit van Wageningen en waren nauw verbonden met de PAVEx-projecten (pilots akkerbouw veehouderij in experimenteer gebieden) als experts in vruchtwisseling, bodemkwaliteit en stikstofbenutting. Luijkx is pilotleider van de PAVEx-pilot in de Peel.

Helaas, uw cookie-instellingen zijn zodanig dat deze video niet getoond kan worden. Vink marketing aan in uw cookie-instellingen en ververs deze pagina om de video te tonen.
Webinar: Hoe kan samenwerking akkerbouw en veehouderij bijdragen aan het behalen van milieudoelen?

Bron: Groen Kennisnet

Wesselink begint het webinar met enige achtergrondinformatie over de aanleiding van de PAVEx-pilots: “Een aantal ministers geleden werd de visie op kringlooplandbouw gepubliceerd. Hierin werden verschillende doelen gesteld en werd sterk de nadruk gelegd op kringloop. Samenwerking wordt gezien als een middel om deze kringloopdoelen te bereiken. Samenwerking kan helpen, maar hoe doe je dat? Hoe krijg je een goede samenwerking? Deze vragen vormden de aanleiding om de pilot te starten.” 

“Met samenwerking is het een uitdaging, maar zonder samenwerking zijn we zoveel sturingsmogelijkheden kwijt, dus kan het niet.”

Ronald Luijkx, 2025

Een gezamelijk bouwplan is een grote puzzel 

In de samenwerkingen tussen de akkerbouwer en veehouder wordt er een gezamenlijk bouwplan gemaakt, wat een behoorlijke puzzel blijkt te zijn en geen specifiek recept heeft. Wesselink legt uit dat hier wel de kansen liggen: “Uiteindelijk is het heel belangrijk dat je samen een langetermijnplan gaat maken. Het geeft een kans om vooruit te kijken, hoe ziet de bodem er nu uit, wat voor doelen hebben we, hoe gaan we die bereiken, hoe ga je dan de verschillende gewassen die je teelt, de vruchtwisseling, indelen.” 

Ook Van Dijk legt de nadruk op het belang van het goed doordenken van je bouwplan: “Het is niet zomaar wat gras scheuren en aardappels telen. Je moet er goed over nadenken en een uitgekiendt bouwplan hebben, waarbij je kijkt naar stikstofbenutting, hoe je de meststoffen goed kunt verdelen, naar ook naar bodemgezondheidsaspecten. Gras en maïs zijn vermeerderaars van bepaalde bodemplagen, daar moet je ook over nadenken. Wat is de situatie in mijn bedrijf en levert dat problemen op als ik bepaalde gewassen achter elkaar ga telen, misschien moeten ze wel op een andere plek in de gewasrotatie. Dus niet alleen nutriëntengebruik maar ook gezondheidsaspecten zijn belangrijk in het bouwplan.”

Luijkx ziet voor een goed bouwplan vooral kansen in de winter: “Hoe krijg je de aansluiting tussen het ene jaar en het andere jaar, hoe teel je die stikstof de winter over. Dat gaat om vangen, vasthouden en uiteindelijk vrij laten komen. Je ziet dat je dit niet als één recept kan doen, het is een manier van denken waarbij je samen met de ondernemers en met ondersteuning van kennis op oplossingen komt. Het is dan ook belangrijk om te meten en daar ook van te leren. Je moet de principes snappen en vanuit daar een oplossing zoeken.” 

Uitdagingen van grasland scheuren 

Een samenwerking tussen akkerbouwer en veehouder betekent meestal dat het grasland vaker gescheurd gaat worden, oftewel het omzetten van grasland om daar een akkerbouwgewas op te telen, en dit brengt kansen maar ook uitdagingen met zich mee. Wesselink: “Het scheuren van grasland betekent ook het vrijkomen van heel veel mineralen, koolstof en een grote hoeveelheid stikstof. Het verschilt natuurlijk per grasland en hoe oud het grasland is; hoe ouder, hoe meer mineralen er vrijkomen. Wat ga je doen na het scheuren om de stikstof zo goed mogelijk in het systeem te laten? Welk gewas ga je dan telen om zoveel mogelijk stikstof op te nemen?” 

Het is dus belangrijk dat je dit van tevoren goed onderzoekt en vaststelt: “Je moet alle stappen goed doorlopen. Wanneer ga je scheuren? Op welk moment is dat logisch? Dan kan je voorspellen wanneer de mineralisatie vrijkomt. Dat moet zo goed mogelijk matchen met het gewas dat je daarna teelt. Vervolgens ga je na welk gewas en zelfs ras zo goed mogelijk past bij de mineralisatie. De mineralisatie stopt niet na het telen van het eerste gewas, dit gaat na de oogst weer door. Dan moet je onderzoeken welke groenbemester en welke mest je wanneer gaat gebruiken,” vult Wesselink aan. 

Een van de kijkers vraagt zich af wat de effecten zijn van broeikasgasemissies bij het scheuren van grasland. Van Dijk geeft aan dat dit wel degelijk een aandachtspunt is: “We weten dat vlak na het scheuren je een verhoogde lachgasemissie ziet, dus in principe zorgt het scheuren van grasland voor meer emissie dan wanneer je het gewoon grasland laat zijn. Dat is wel iets wat meespeelt; naast de stikstofverliezen naar water toe heb je ook te maken met gasvormige verliezen. Lachgas is natuurlijk een heel sterk broeikasgas, dus hoe vaker je scheurt, hoe meer lachgasemissie je hebt.”

Wel of niet scheuren dan?  

Bij het vrijkomen van lachgas bij scheuren vraagt Everaardt zich af of het dan wel zo slim is om dit te doen. Wesselink ziet het niet zo zwart-wit: “De wereld is heel genuanceerd, er zijn bij scheuren veel effecten. Het is jammer dat de broeikasgassen vrijkomen. Maar er zijn ook andere aspecten, waarbij het heel erg afhangt van je management en wat je daarna doet. Wat we ook zien is dat blijvend grasland niet altijd houdbaar is. Soms verlies verliest grasland zijn waarde. Het grasland ligt daar met een doel om de koeien te voeren, als dit niet meer werkt, pleit dat ervoor om het grasland alsnog te gaan omzetten. Wat je dan ziet, is dat boeren de graslandperiode niet té lang willen maken, want hoe langer de periode, hoe meer emissie.”

Beleid uitdagingen 

Hoewel de samenwerkingen veel kansen bieden, past het niet altijd binnen het overheidsbeleid. Zo krijgt van Wesselink soms toch wat frustratie terug van de boeren: “Het wordt lastig gemaakt in veel administratieve systemen. Het is heel bedrijfsgericht, er staat een soort van digitaal hek om jouw bedrijf heen. De samenwerkingen zijn heel verschillend, ze moeten dan het hek over en soms belemmert dat hek in het uitvoeren van goede landbouwpraktijken.”   

De pilotkoppels in Flevoland liepen hier ook tegenaan, maar hebben uiteindelijk ontheffing weten te krijgen, zo vertelt Van Dijk: “Ze wilden graag verdelen met één mestnummer. Zij hebben ontheffing gekregen en mogen als duo hun dierlijke mest/kunst mest optimaal verdelen. Dan hoeft er minder naar de akkerbouwer heen, die veel minder nodig heeft na het scheuren van het grasland, dat gaat naar de melkveehouder en die kan meer bemesten op zijn grasland waar er meer behoefte is. Zo ben je de bedrijfsgrens kwijt en kan je optimaliseren.” 

Meten is weten 

Een van de punten waar Luijkx extra nadruk op legt, is het blijven meten: “Het gaat om het leerproces om alles te optimaliseren. Daarbij zien we dat meten op individueel perceelniveau de basis is. Als melkveehouder meet je vaak op bedrijfsniveau, maar daar heeft de akkerbouwer vaak niet zoveel aan; die wil weten wat er op dit ene perceel zit. Vervolgens kijk je naar de gewasrotatie, dat is de samenwerking, en daar zitten de kansen. Maar het begint bij het meten op individueel perceelniveau, van daaruit komt het inzicht en kun je gaan schakelen.”

Ook Wesselink benadrukt dat je moet meten om ervan te leren en je plannen misschien bij te stellen: “Soms kan je metingen doen en kom je erachter dat het heel anders is dan verwacht. Soms waren er logische verklaringen, maar soms was het ook een stuk moeilijker. Door het te meten en er samen naar te kijken, kon je ervan leren en erachter komen wat er precies gebeurde. Hierdoor kun je weer plannen maken om het jaar erna weer wat beter te doen.” 

“Het begint bij het meten op individueel perceelniveau, van daaruit komt het inzicht en kun je gaan schakelen.”

Ronald Luijkx, 2025

Ook bij nitraatresidumetingen zag Luijkx dat dankzij metingen inzichten kwamen die misschien niet vooraf bedacht waren: “We zagen een hele interessante ontwikkeling, dat mensen soms verbaasd zijn over wat er dan toch nog in zit, of juist niet. We zijn alle percelen gaan bekijken, en toen zagen we dat er toch veel verschillen tussen de percelen waren. In veel gevallen krijgen we dan toch een goed beeld waar we nog kunnen schakelen en kunnen doorpakken. Dat we het gaan snappen! Vooral de tijdslijn, welke gewassen waar gaan komen, en wat de metingen elk jaar zijn, geeft veel informatie over waar je mee kan gaan sturen. Het meerjarige is gewoon heel erg van belang om die vruchtwisseling te doorgronden.” 

Kansen van samenwerkigen voor milieuwdoelen 

Richting het einde van het webinar kaart Everaardt nog even aan of we mét samenwerking de milieudoelen voor waterkwaliteit, biodiversiteit en stikstof kunnen behalen. Wesselink denkt van wel: “Ik denk dat er veel potentie ligt en die ligt misschien nog wel het meest in samenwerking, omdat je dan aan tafel moet en een plan moet gaan maken. Heel stereotypisch: een boer die in zijn eentje een bedrijf runt, voert het plannetje dat ooit bedacht is continu uit. Dan is de kans groot dat er weinig tijd is om terug te kijken, inzicht te vergaren en een nieuw plan te maken. Bij samenwerking moet je met elkaar in gesprek en daar ligt een kans om samen te kijken welke doelen we met elkaar hebben, zoals een financieel doel en maatschappelijke doelen. Hoe gaan we ons systeem zo goed mogelijk inrichten? Je moet toch al met elkaar in gesprek, dus heb je de kans om een goed langetermijnplan te maken om die doelen te bereiken.” 

Vanuit de Peel, waar de noodzaak van de waterkwaliteitsdoelen vaak wat sterker gevoeld wordt, hoort Luijkx ook veel vertrouwen in samenwerking als middel: “De ondernemers zeggen eigenlijk: echt denkend aan die waterkwaliteitsdoelen, zonder samenwerking zou ik niet weten hoe ik het moet halen. Met samenwerking is het een uitdaging, maar zonder samenwerking zijn we zoveel sturingsmogelijkheden kwijt, dus kan het niet.” 

Economisch gedreven of milieudoel gedreven 

Toch heeft Van Dijk soms ook zijn twijfels over de samenwerkingen: “In een samenwerking verdwijnt graan vaak uit het bouwplan, waardoor je eigenlijk weer intensivering van de akkerbouwer krijgt. Dat vind ik wel een aandachtspunt. Is dat wat we willen? Zonder de samenwerking had je gras plus graan en in de samenwerking heb je alleen nog gras als rustgewas. Graan is voor een akkerbouwer een gewas dat vroeg geoogst wordt, waardoor je ruimte hebt voor goede groenbemesters. Die ruimte valt dan weg. Er moet dus ook een kanttekening bij gemaakt worden. Het is nu vooral economisch gedreven; er is bijvoorbeeld meer ruimte voor aardappels en de melkveehouder kan zijn mest makkelijker kwijt. Maar er zitten ook aspecten aan die aandacht behoeven. Moet het altijd wel zoveel beter?” 

Ook Wesselink begrijpt de twijfel: “Een individu zal sneller optimaliseren op zijn verdienvermogen. Hoe kan ik net een betere boterham verdienen uit mijn bedrijf? En als dat uit samenwerking is, dan gaan we dat doen. Het lastige met maatschappelijke doelen is dat je daar niet voor betaald wordt. Indirect wel, als je de doelen niet haalt krijg je strengere regels etc. Indirect merk je er echt wel wat van, maar op korte termijn in euro's merk je die niet.” 

Luijkx vult aan: “Met welk doel werk je samen? Je kunt uitstekend intensiveren, maar je kunt ook zeggen dat we de samenwerking gebruiken om bepaalde doelen te behalen. Het blijft een middel, het doel is nooit samenwerken, maar een middel om samen doelen te behalen. Als dan waterkwaliteit een doel is, kan je de samenwerking daarvoor inzetten.”