Nieuws

Tabakswittevlieg, een groeiend probleem

De tabakswittevlieg wordt steeds vaker gevonden bij Nederlandse glastuinders. In 2015 waren er drie keer zoveel meldingen als het jaar ervoor. Dat is zorgelijk. Dit insect brengt virussen over en is lastig te bestrijden.

De gewone kaswittevlieg is een hoofdplaag in tomaten, aubergine en komkommer. Deze soort, die zich in de 19e eeuw vanuit Centraal Amerika in Nederland heeft gevestigd, is lastig te bestrijden vooral omdat ei en pop niet gevoelig zijn voor bestrijdingsmiddelen. Sinds 1987 wordt in ons land ook de tabakswittevlieg gevonden. De bestrijding ervan is nog lastiger. De soort leidt een meer verborgen leven en kan bovendien meer dan 100 virussen overdragen, waaronder het tomatengeelbladkrulvirus.

Aantastingen

In 2015 werd de tabakswittevlieg opvallend veel in Nederland aangetroffen. De NVWA kreeg meer dan drie keer zo veel meldingen. De aantastingen zijn geen incident meer, zegt Ben Driessen van Koppert BV in het artikel 'De toekomst van ... Wittevliegbestrijding'. En in Gewasbescherming zetten medewerkers van NVWA alle kennis over dit organisme op een rij in het overzichtsartikel 'Tabakswittevlieg (Bemisia tabaci) in kasteelt-sierplanten: meer problemen, meer regulering.

Biologische bestrijding

Tegen de witte vliegen zijn een beperkt aantal chemische middelen beschikbaar. Omdat witte vliegen vrij makkelijk resistentie ontwikkelen tegen die insecticiden, zijn onderzoekers en glastuinders op zoek naar andere methoden. Biologische bestrijding vormt de hoeksteen van het bestrijdingsbeleid tegen deze soort. Zo zijn er roofmijten, roofwantsen en sluipwespen.

Daarnaast kun je middelen van natuurlijke oorsprong inzetten op basis van schimmels. Die laatste middelen geven maar een beperkte doding, zo is te lezen in Kas Magazine. In een onderzoeksrapport van Wageningen UR Glastuinbouw worden nieuwe mogelijkheden genoemd voor verschillende roofwantsen als plaagbestrijders, die tegelijkertijd niet al te veel schade onder andere natuurlijke vijanden veroorzaken.

(Bron foto: USDA)