Terugblik: bijeenkomst over monitoring van akkervogels
Onderwerp
Beheer van akkervogels
Interessant voor
Beleidsmakers, natuurinclusieve akkerbouwers, landschapsbeheerders
Deze bijeenkomst had tot doel om kennis uit te wisselen over hoe monitoring van akkervogels aangepakt kan worden en hoe de monitoringresultaten gebruikt kunnen worden om het akkervogelbeheer te verbeteren. Hierin is o.a. aandacht besteed aan de vertaling van monitoringsresultaten naar de praktijk van het akkervogelbeheer. Zowel beleid- als beheermonitoring zijn hierbij aanbod gekomen omdat resultaten vanuit beide type monitoring elkaar versterken.
Evaluatie van het akkervogelbeleid van de Provincie Groningen
De bijeenkomst is geopend door Raymond Klaassen van de Rijksuniversiteit Groningen en Kenniscentrum Akkervogels. Hij is ingegaan op de evaluatie van het akkervogelbeleid van de provincie Groningen. Eerder is er een landelijke evaluatie geweest van de Wageningen University & Research naar het agrarisch natuurbeheer (ANLb) in Nederland. Hierbij is echter alleen gekeken naar hoe het beheer uitgevoerd is en niet naar het effect op akkervogels. Dit was dan ook het doel van het onderzoek waar Kenniscentrum Akkervogels aan heeft gewerkt, in samenwerking met de agrarische collectieven in Oost Groningen (ANOG) en Midden Groningen (CMG) en Sovon. Hierbij hebben ze gekeken naar de trends van verschillende akkervogelsoorten en deze vergeleken met gebieden met ANLb en gebieden zonder ANLb. Ook hebben ze relaties gelegd tussen het voorkomen van akkervogels en beheermaatregelen in het landschap.
De akkervogelsoorten die zijn meegenomen in het onderzoek zijn onder te verdelen in soorten van ruigte en struweel (blauwborst, geelgors, grasmus en kneu), soorten van open akkers (veldleeuwerik, gele kwikstaart, graspieper en kwartel) en steltlopers (kievit, scholekster en wulp). Wat opvalt in Groningen, is dat het redelijk goed gaat met de soorten die in gebieden met struweel leven en erg slecht met de soorten van het open akkerland en de steltlopers. Omdat het een kort onderzoek is en er wel significante afname van soorten is gezien, met name van de veldleeuwerik, geeft dit wel aan dat de afname fors is. Te zien is dat veel soorten (bijvoorbeeld veldleeuwerik, gele kwikstaart en geelgors) meer voorkomen in gebieden met beheerclusters, maar dat zowel binnen als buiten de clusters de trend van de soort negatief is. Dit betekent mogelijk dat het beheer op de goede plek ligt, waar de soort nog veel voorkomt, maar dat het beheer niet voldoende is om de neerwaartse trend te keren.
Uit dit onderzoek kwam naar voren dat veel soorten vaker voorkomen in de gebieden met beheerclusters maar dat er binnen die clusters niet meer vogels zijn bij de beheermaatregelen, in dit geval akkerranden, ten opzichte van buiten de beheermaatregelen. De grasmus en geelgors waren wel in grotere getalen bij de akkerranden te vinden, de andere soorten niet. Dit geeft aan dat veel soorten niet voldoende profiteren van akkerranden. Dit is aangetoond door het inzetten van beheermonitoring ter aanvulling op de beleidsmonitoring waar wordt geteld via het Meetnet Agrarische Soorten (MAS).
Bij de verklaring van monitoringresultaten is het belangrijk om alert te zijn op ecologische vallen. Intensief grasland trekt vaak veldleeuweriken aan maar deze broeden hier vaak niet succesvol door het intensieve maaibeleid. Gewasdiversiteit is heel belangrijk in het akkervogellandschap zodat vogels keuze hebben voor foerageer- en broedgebied. Eiwitgewassen als luzerne en klaver zijn veilige broedplaatsen voor de veldleeuwerik. Het is dan wel van belang dat de bemesting niet te hoog is zodat het gewas pas na het broedseizoen (na half juli) gemaaid hoeft te worden. Rustgewassen en granen zorgen ook voor een hogere gewasdiversiteit. Gele kwikstaarten maken, als het wintergraan te hoog wordt voor het broeden, ook gebruik van aardappel- en tulpenvelden. Dit maakt dat gele kwikstaarten vaker succesvol broeden dan veldleeuweriken omdat nesten van gele kwikstaarten hierdoor minder worden vernietigd door het maaien. Het werken aan gewasdiversiteit is volgens Klaassen de eerste stap naar betere akkervogelgebieden.
Ook binnen de beheerpakketten is variatie belangrijk, bijvoorbeeld veel variatie in de structuur van akkerranden. Het nieuwe GLB helpt bij het brengen van variatie in boerenland omdat groene braak en de teelt van eiwitgewassen daarin beloond worden. De eiwitgewassen worden in veel gebieden gebruikt als veevoer, al dan niet geperst in brokjes. Het is wel belangrijk dat het maaibeleid hierbij ook wordt aangepast, wat in het huidige plan van het GLB niet het geval is. Ook geeft Klaassen nog als tip mee voor de inrichting van het beheer om je te richten op een soort die van nature voorkomt in een gebied. Sommige soorten hebben tegengestelde belangen. Bijvoorbeeld soorten van het open akkerland en soorten die struweel en ruigte nodig hebben. Het maken van een keuze in belangrijkste doelsoort per gebied helpt met het beschermen van akkervogels.
Beheermonitoring in Oost-Groningen
Ten slotte heeft Marjon Schultinga van Agrarische Natuurvereniging Oost-Groningen (ANOG) verteld over hoe zij in Oost Groningen de effecten van hun beheermaatregelen op de akkervogels monitoren. Hiervoor heeft ANOG met Sovon en Kenniscentrum Akkervogels in 2016 een protocol opgesteld.
Het ontvangen van de MAS tellingen vanuit de beleidsmonitoring helpt collectieven om inzicht te krijgen in waar de vogels in het gebied zitten en of de beheerclusters meer vogels aantrekken dan gebieden zonder beheer. Beheermonitoring is belangrijk om vervolgens te zien wat de bijdrage is van het beheer binnen het beheercluster. In de zomer worden drie telrondes uitgevoerd en in de winter twee. ANOG werkt met professionele tellers van Sovon. Voor het bepalen van de uitstralingseffecten van beheermaatregelen is gewerkt met een bufferzone van 150 meter rondom de beheermaatregel. De resultaten van die beheereenheid worden vervolgens vergeleken met referentiepercelen binnen het beheercluster. Sovon stelt een jaarlijkse rapportage op van de resultaten. Op deze manier werken ze in Oost Groningen aan ‘lerend beheren’ door na de monitoring steeds te evalueren op wat er nog nodig is om het beheer in een gebied te verbeteren.
Goede monitoring is voor Oost Groningen wel een kostenpost omdat ze het professioneel uitbesteden. Sommige collectieven blijven liever met vrijwilligers werken voor de beheermonitoring. Een voordeel daarvan is dat ze de boeren in het gebied vaak kennen. Het coördineren van vrijwilligers is soms lastig waarbij de tip wordt gegeven om per gebied één hoofdvrijwilliger aan te stellen die de andere vrijwilligers begeleid. Deze krijgen dan een hogere vrijwilligersvergoeding dan de andere vrijwilligers. Het aanbieden van cursussen aan vrijwilligers wordt aangeraden. Bijvoorbeeld met behulp van vogelgeluiden en quizzen. Hierdoor blijven de vrijwilligers up to date om zo de monitoring voor de collectieven zo goed mogelijk uit te kunnen voeren.
Voor het vervolg is het interessant om ook de kwaliteit van de beheereenheden mee te nemen in de monitoring. Hebben akkervogels bijvoorbeeld last van de verruiging van akkerranden, wat in veel gebieden een probleem is? Veel collectieven werken momenteel met schouw om de kwaliteit van beheermaatregelen te meten, maar deze schouw zegt nog niks over wat het effect van deze kwaliteit is op de akkervogels. Een zo uitgebreid mogelijke beheermonitoring geeft inzicht in wat er uiteindelijk van het beheer terecht is gekomen waarna het beheer in het volgende jaar wordt aangepast en hopelijk verbeterd. Dit kan gaan om het verplaatsen van beheermaatregelen, het verbeteren van de kwaliteit of het overgaan op andere beheerpakketten.
Doe je mee?
BoerenNatuur wil graag werkgroepen opstarten met collectieven die bezig zijn met monitoring in alle leefgebieden; waaronder de open akker. Mocht je hier interesse in hebben, neem dan contact op met Lieneke Bakker.