Nieuws

Tien jaar energietransitie in land- en tuinbouw

Sinds 2008 werken de agrosectoren aan een schone en energiezuinige bedrijfsvoering. In tien jaar is veel bereikt. Zo gebruikte de glastuinbouw in 2016 59% minder brandstof dan in 1990. En wekken andere sectoren 80% van hun energieverbruik op door hernieuwbare energie.

In 2008 zijn energie- en klimaatafspraken tussen de agrosectoren en de overheid vastgelegd in het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren. Die afspraken richten zich op reductie van broeikasgasemissie, gebruik van duurzame energie en energiebesparing. Uit de in december verschenen publicatie Tien jaar ENERGIE en KLIMAAT in de agrosectoren 2008-2018 van RVO blijkt dat er veel bereikt is. De agrosectoren liggen goed op koers om de meeste doelen in 2020 te realiseren, aldus de RVO.

In de publicatie wordt een beeld geschetst van de voortgang voor de verschillende sectoren en ketens. Daarnaast illustreren verhalen uit de praktijk hoe verschillende ondernemers hun bedrijfsvoering hebben aangepast.

Dalend energiegebruik

De landbouw heeft een cruciale rol gespeeld bij de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Nederland, meldt RVO. Zo is bijna de helft van het budget van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE+) door de land- en tuinbouwsector gerealiseerd. Het draagvlak voor het streven naar energieneutrale sectoren is groot.

Het energiegebruik in de landbouw is gedaald van 153 PJ in 1990 naar 122 PJ in 2016, waarbij de grootste daling optreedt in de glastuinbouw. De productie van hernieuwbare energie in de landbouw is gestegen naar 26,8 PJ in 2016. De landbouw (zonder glastuinbouw) gebruikte 27,9 PJ in 2016, terwijl 22,6 PJ (80%) aan hernieuwbare energie werd geproduceerd in 2016. De glastuinbouw gebruikte in 2016 59% minder primaire brandstof dan in 1990.

Broeikasgassen

Naast aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor emissie van broeikasgassen. In 2016 wordt circa 14% van de totale Nederlandse emissie van broeikasgassen aan de landbouw toegeschreven. Het betreft in afnemende omvang methaan (48%), kooldioxide (28%) en lachgas (24%).

Methaan (CH₄) komt vooral uit de veehouderij, waarbij pensfermentatie bij koeien en methaan uit mest de grootste bronnen zijn. Lachgas (N₂O) komt hoofzakelijk uit bodemprocessen, zowel bij bemesting met kunstmest en dierlijke mest als bij de afbraak van gewasresten. Kooldioxide (CO₂) komt uit verbranding van fossiele brandstoffen, waarbij de glastuinbouw circa 77% van het energiegebruik in de landbouw voor haar rekening neemt.

De glastuinbouw heeft door de inzet van warmte-krachtkoppeling (WKK) al in 2010 de beoogde CO₂-reductie gerealiseerd van 3,5 Mton CO₂. Het huidige doel is een maximale emissie van 4,6 Mton CO₂-equivalenten in 2020. De melkveehouderij is binnen de landbouw in Nederland verantwoordelijk voor de grootste bijdrage aan uitstoot van broeikasgassen, met name van methaan uit koeien en mest.

Biomassa

Tussen 1990 en 2016 is de emissie van de melkveehouderij nauwelijks veranderd. Maar in die periode daalde de carbon footprint van melk in Nederland wel met circa 32% naar 1,17 kg CO₂/kg melk in 2016. De emissie van de varkenshouderij is tussen 1990 en 2016 gedaald door een lagere methaanemissie uit mest en een daling van het gasgebruik. De carbon footprint van varkensvlees is tussen 1990 en 2016 met circa 35% gedaald naar 4,26 kg CO₂/kg varkensvlees.

De sector natuur, bos, landschap en houtketen (NBLH) speelt ook een rol omdat bos, natuurterreinen en openbaar groen kunnen fungeren als leverancier van biomassa voor de productie van hernieuwbare energie. De doelstelling voor de NBLH in het convenant was de levering van 32 PJ in 2020 aan hout en niet-houtige biomassa voor energiedoeleinden. In 2016 werd 33 PJ door de NBLH geleverd

(Bron foto: Shutterstock )