Verslag veldbijeenkomst Kuikenoverleving
Onderwerp
Weidevogelbeheer
Interessant voor
Melkveehouders en terreinbeheerders
Weidevogelbeheer in RVV
Het collectief RVV heeft in de afgelopen 7 jaar een flinke toename meegemaakt in het aantal hectare met weidevogelbeheer. Deze stijging komt grotendeels doordat de provincie Utrecht in 2016 een heel beperkt leefgebied had aangewezen. Langzaamaan heeft het collectief met tellingen de provincie overtuigd dat er nog veel meer gebieden relevant zijn voor weidevogels. Zo zijn per jaar en per natuurbeheerplan meer hectares vrijgegeven. De laatste 150 hectare komt door een impuls vanuit het Aanvalsplan Grutto. Momenteel bestaat 26 procent van het totaal aantal hectare met weidevogelbeheer uit zogenoemd ‘zwaar beheer’. Naast een groot aandeel zwaar beheer, streeft het collectief naar meer vernatting, via plasdrassen en drukdrainage, en meer beweiding.
Inzetten op meer beweiding voor weidevogels, dan heb je het over voorweiden of extensief beweiden, voor het creëren van een weidevogelmozaïek, verspreid over meerdere (aangrenzende) percelen. Sinds 2016 is het collectief nog meer variatie in graslandpercelen gaan ontwikkelen. Alle percelen pas 15 juni maaien én zoveel mogelijk vernatten gaf nog onvoldoende geschikt habitat voor de kuikens. Veel percelen die pas na 15 juni worden gemaaid, hebben vaak een te hoog en te dicht gewas, ongeschikt voor weidevogelkuikens. Om deze situatie te voorkomen probeert het collectief boeren te stimuleren om te stoppen met voorjaarsbemesting en/of jaarrond de mestgift proberen te beperken op percelen. En daarnaast te proberen om met beperkte beweiding goed kuikenland te creëren op het moment dat er kuikens rondlopen. Faber: “Bij veel boeren past meer beweiden in percelen met uitgestelde maaidatum makkelijk in de bedrijfsvoering. Bovendien werkt de mozaïektoeslag als extra stimulans. Hierbij krijgen boeren een extra vergoeding wanneer zij meerdere beheerpakketten combineren en geen voorjaarsbemesting toepassen.”
Van meten naar maatwerk
Het collectief maakt intensief gebruik van een ecologisch adviesbureau om tellingen te doen in de weidevogelmozaïeken. Op basis van monitoring van broedparen eind april en monitoring van gezinnen eind mei krijgt het collectief een gedetailleerd beeld van de weidevogels in hun werkgebied. Van de tellingen worden GIS-kaarten gemaakt. Vervolgens nemen gebiedsregisseurs deze kaarten mee om met de deelnemende boeren in gesprek te gaan. Tijdens deze gesprekken wordt gekeken of het beheer op de juist plekken ligt en waar verschuivingen nodig zijn. De tellingen worden al sinds 2017 elk jaar uitgevoerd. Inmiddels heeft het collectief uitgebreide telreeksen die laten zien hoe weidevogels zich verplaatsen ten opzichte van het beheer. Op basis van tellingen kan het collectief heel gericht sturen. Bovendien wordt deze methode gewaardeerd door de boeren. Faber vertelt dat een boer laatst tegen hem zei, ‘jullie zitten er bovenop, maar wel op een goede manier’. Tot slot laten de tellingen zien dat het weidevogelbeheer loont. Grutto, tureluur, scholekster en slobeend nemen toe in het aantal broedparen over de laatste jaren.
Resultaten winst & weidevogels
Het doel van het onderzoeksproject Winst & Weidevogels was om op zoek te gaan naar effectieve inpasbare maatregelen om weidevogels te bevorderen. Jan de Wit laat eveneens zien dat een uitgestelde maaidatum niet altijd leidt tot het gewenste habitat. In veel gevallen zorgt het voor een oerwoud van gras vanaf medio mei. Dat lange gras is niet alleen ondoorwaadbaar voor kuikens, maar ook nadelig voor de kruidenrijkdom. Om dat probleem te verminderen kun je volgens De Wit drie dingen doen: niet bemesten (ook niet met vaste mest), voorweiden en vernatten. Uit het onderzoek blijkt dat een enkele maatregel onvoldoende is. Daarentegen is een combinatie van maatregelen nodig.
Weidevogelonderzoek in de Krimpenerwaard
In de regel zijn weidevogels lastig te onderzoeken. Ze zijn betrekkelijk mobiel en de aantallen zijn vaak te laag om statistische analyses te kunnen doen. In dit project zijn verschillende monitoringsmethodes getest, waaronder drones, veldbezoeken met auto en telescoop, en radiozenders. De combinatie van drones en veldbezoeken met auto (insteken) en telescoop lijkt het beste te werken met zo min mogelijk verstoring.
Het onderzoek laat bovendien het belang zien van intensieve monitoring. Met een goede broeddichtheid en BTS (Bruto Territoriaal Succes) van 75% zou je uit de BMP-tellingen kunnen concluderen dat de Kadijk Oost (Krimpenerwaard) een kansrijk gebied is. Maar kijkend naar de uitkomsten van de intensieve monitoring, dan waren er in totaal 37 broedparen waarvan 22 nesten zijn uitgekomen en waarvan uiteindelijk slechts 22 kuikens vliegvlug zijn geworden. Dat geeft een veel minder positief, maar realistisch beeld. Toch blijft de relatie tussen beheer en broedsucces lastig te meten ondanks intensieve monitoring. Alleen anekdotische resultaten laten zien dat:
- Kieviten en scholeksters veelvuldig braakliggend land uitkiezen om te nestelen, ook al zijn daar de habitatcondities voor kuikens slecht.
- Kievit- en tureluurouders met hun kuikens naar plasdrassen trekken.
- Grutto’s erg honkvast zijn en jarenlang blijven broeden op hetzelfde intensief graslandperceel, zelfs als ernaast een weidevogelmozaïek is ingericht.
- Grutto-ouders na enkele dagen met hun kuikens naar (voor)beweid grasland trekken.
Voorwaarden voor goed weidevogelgrasland
Het meten van de geschikte voorwaarden voor goed weidevogelgrasland is evenmin niet eenvoudig. Geschikt weidevogelgrasland is gebaseerd op een combinatie van factoren (o.a. hoogte van het gewas, openheid/structuur van het gewas en kruidenrijkdom) die niet eenduidig zijn vast te leggen. Bovendien veranderen deze factoren gedurende het broedseizoen. In twee weken tijd kan het perceel omslaan van een ideaal kuikenveld naar een totaal ongeschikt habitat door een veel te hoog en te zwaar gewas. Daarnaast blijft onderzoek naar voedselaanbod voor kuikens lastig. Kieviten eten met name op de grond levende insecten, terwijl scholekster hun kuikens voeren met wormen. En grutto- en tureluurkuikens eten met name vliegende insecten. Kortom, er is niet één methode die een representatief beeld geeft van de voedselbeschikbaarheid. Het is wel bekend dat ongemaaid grasland meer insecten oplevert. Daar is echter het probleem dat de insecten niet bereikbaar zijn voor kuikens. Gemaaid grasland leidt tot minder insecten, waarbij met name de grote insecten verdwijnen. Begraasd grasland zit er grofweg tussen in. De vraag blijft of begraasd grasland nog steeds zorgt voor voldoende aanbod aan insecten. Om die vraag te beantwoorden, zou je per kuiken de groei moeten meten en onderzoeken wat kuikens precies eten.
Uitgesteld (stand)weiden lijkt goed te werken voor goed gruttokuikenland. Beweiding in mei leidt tot een onregelmatige grasstructuur met afgegeten plekken die goed doorwaadbaar zijn voor gruttokuikens en voldoende dekking in de overgebleven hoge graspollen. Bovendien lijken de mestflatten voor voldoende insecten te zorgen. De voorkeur wordt gegeven aan standweiden, omdat dat zorgt voor rustiger vee en vermoedelijk verminderde predatie. Maar ook bij beweiding is maatwerk een vereiste. Je moet natuurlijk voorkomen dat beweiding tijdens de vestigings- en nestelfase leidt tot nestverlating.
Foto's door David Kingma