Vijf vragen over: biodiversiteit meten in de akkerbouw
Onderwerp
Biodiversiteit
Interessant voor
Akkerbouwers
Waar heeft het eerste veldonderzoek van CLM plaatsgevonden?
Bij vier akkerbouwbedrijven in de Veenkoloniën, in het zuidoosten van de provincie Groningen. Per bedrijf hebben de onderzoekers dertien locaties uitgekozen, waar ze de meeste biodiversiteit verwachtten. In onder andere akkerranden, percelen, slootkanten, houtige elementen en op het erf hebben twee tellingen plaatsgevonden. Voor bovengrondse biodiversiteit is in twee rondes een dag geteld. Monsters voor ondergrondse biodiversiteit zijn in één keer genomen in de lente.
De methode die CLM gebruikt, sluit aan bij erkende telprotocollen, maar zijn toegespitst op akkerbouwbedrijven. Het rekenmodel geeft een biodiversiteitsscore per bedrijf en per soortgroep.
De biodiversiteitscores van de vier bedrijven variëren onderling sterk en komen overeen met de inschatting die gemaakt is op basis van biodiversiteitsmaatregelen zoals akkerranden. Op basis van deze steekproef is nog te vroeg om te concluderen dat met de huidige meetmethode biodiversiteitsmaatregelen ook automatisch tot een hoge score leiden.
Hoe komt CLM tot een biodiversiteitsscore?
In samenwerking met soortenexperts heeft CLM Onderzoek en Advies een soortenlijst, een rekenmodel en telprotocollen ontwikkeld. De indicatorsoortenlijst bestaat uit 151 soorten of soortgroepen in categorieën. Het gaat om 81 verschillende planten, 6 zoogdieren, 25 vogels, 3 slootfaunasoorten, 30 insecten en 6 soortgroepen voor ondergrondse biodiversiteit. Voor het rekenmodel zijn soorten gecategoriseerd als: Vogels & Zoogdieren, Planten, Insecten & kikkers en Ondergrondse biodiversiteit.
De gerealiseerde score per soort of categorie wordt gedeeld door de theoretisch maximale score en vermenigvuldigd met 100. Uiteindelijk resulteren de scores voor de verschillende soortcategorieën in de biodiversiteitsscore op bedrijfsniveau.
Wat schieten akkerbouwer hiermee op?
Beleidsmakers, consumenten, maar ook steeds meer boeren en tuinders willen weten hoe het gaat met de biodiversiteit is gesteld in het buitengebied. Daarmee groeit de behoefte om de effecten van de bedrijfsvoering op de biodiversiteit te onderbouwen. Bestaande telprotocollen zijn zeer arbeidsintensief en richten zich niet op een individueel bedrijf. De methode van CLM Onderzoek en Advies vergt een paar velddagen per bedrijf en de soorten zijn relatief eenvoudig te herkennen.
Bij de ontwikkeling van de monitor is uitgegaan van gebruikers met een beperkte soortenkennis en een beperkte hoeveelheid tijd.
Wat zijn de ambities met de Agrobiodiversiteitsmonitor light?
Onderzoekers noemen de eerste resultaten veelbelovend. Ze zouden graag meten op meer bedrijven, over meerdere jaren en willen met name de vogels en insecten vaker gaan tellen. Komend jaar vinden de tellingen in meer gebieden en sectoren plaats, zoals Drenthe, Zeeland en mogelijk in Flevoland. Het gaat dan naast akkerbouwbedrijven ook om melkveehouderijen.
CLM heeft een lijst van aanbevelingen opgesteld. Van het uitvoeren van een grotere, meerjarige steekproef tot het verhogen van het aantal telmomenten, met name voor insecten. Daarnaast willen de onderzoekers de uitkomsten van Agrobiodiversiteitsmonitor light vergelijken met telresultaten uitgevoerd op basis van NEM-protocollen. Ook willen ze inzichtelijk maken of de uitkomsten van Biodiversiteitsmonitor akkerbouw en Biodiversiteitsmonitor veehouderij overeenkomen met de score op de Agrobiodiversiteitsmonitor light.
Hoe kun je als akkerbouwer de biodiversiteit verhogen?
Daarvoor moeten aantrekkelijke leefgebieden worden gecreëerd voor wilde planten en dieren. Planten hebben behoefte aan een geschikte standplaats, de juiste buurplanten en een geschikte bodem. Dieren en insecten hebben behoefte aan nabijheid van voedsel, nestgelegenheid en schuilplaats, zo staat in de studie Inspiratie voor een biodiverse akkerbouw.
Door een variatie en continuïteit in natuurlijke leefgebieden te creëren, kunnen we de biodiversiteit versterken. Dit kunnen grote gewasmonoculturen zonder regelmatige natuurlijke elementen niet bieden. Bovendien zijn veel dier- en plantensoorten gevoelig voor grote en regelmatige verstoringen, zoals grondbewerking, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en oogstwerkzaamheden. Veel soorten kunnen daarom niet op gebruikelijke akkerbouwpercelen hun levenscyclus en voortplanting succesvol voltooien.
Het type akkerbouwlandschap dat volgens de onderzoekers van Wageningen University & Research kan voorzien in de behoeftes van biodiversiteit is ‘gevarieerd en dooraderd met verschillende natuurlijke elementen’.