Nieuws

Weinig geregeld voor huisdieren in zorginstellingen

In de meeste zorginstellingen voor ouderen is niet veel kennis aanwezig over de zorg voor of het welzijn van huisdieren. Dit blijkt uit een onderzoek naar de welzijnrisico’s voor huisdieren van hulpbehoevende ouderen in zorginstellingen.

Zorg voor dieren in zorginstellingen

In 2012 gaven 1536 van de 2042 verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland aan huisdieren van bewoners toe te laten. Echter, de beslissing om te verhuizen naar een zorginstelling voor ouderen is vaak gebaseerd op de toenemende behoefte aan hulp bij hun dagelijks onderhoud. Vandaar dat de vraag kan worden gesteld of en voor hoe lang deze ouderen nog in staat zijn voldoende zorg aan hun huisdier te verlenen. Het doel van het onderzoek was om meer inzicht te krijgen in het beleid voor het toestaan, houden en afstaan van huisdieren, de manier die gebruikt wordt om de zorg voor het dier te monitoren en de leefomstandigheden van de dieren, in de Nederlandse zorginstellingen voor ouderen. Het onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Universiteit (studentenstage) in opdracht van het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG).

Twee enquêtes

Er zijn twee enquêtes verstuurd. De eerste enquête ging in op het beleid, regels en redenen voor het houden van huisdieren in zorginstellingen voor ouderen. De tweede enquête was opgesteld om inzicht te geven in eventuele knelpunten en welzijnsrisico’s voor de dieren. In totaal hebben 298 instellingen meegedaan aan dit onderzoek. 89% hiervan gaf aan dat huisdieren van bewoners waren toegestaan in hun instelling. De meest gehouden huisdieren in instellingen waar huisdieren zijn toegestaan zijn kleine zangvogels (74%) gevolgd door vissen (44%), katten (43%) en honden (41%). De grootte van de instellingen varieerde sterk en ze waren gelegen in het hele land, zowel in stedelijke als landelijke gebieden.

Weinig geregeld

In de meeste zorginstellingen voor ouderen is weinig geregeld omtrent het houden van huisdieren:

  • Eigenaar en diens familie zijn vaak volledig verantwoordelijk voor de zorg voor en het welzijn van het dier en tevens voor het herkennen van problemen;
  • Normaal gesproken wordt zorg voor de dieren niet gecontroleerd door het personeel. Problemen worden meestal per toeval of na klachten opgemerkt;
  • Vaak staat niets op papier over waar het dier terecht kan als de eigenaar hier niet meer voor kan zorgen/overlijdt, en onder welke omstandigheden een dier moet worden afgestaan;
  • In maar ongeveer de helft van de instellingen wordt een toelatingsbeleid gehanteerd, waarin een aantal eisen wordt gesteld aan de dieren en/of hun eigenaar; 
  • In de meeste instellingen is niet veel kennis aanwezig over de zorg voor of het welzijn van huisdieren. Geen van de instellingen gaf aan iemand in dienst te hebben die een cursus over dierenwelzijn of dierverzorging heeft gevolgd;
  • In het overgrote deel van de instellingen bestaat geen beleid over ontwormen, ontvlooien of vaccineren;
  • De meest aangegeven problemen die voortkomen uit het houden van dieren in oudereninstellingen zijn problemen met vuil en stank, welke in bijna elke instelling voorkomen. Diergerelateerde problemen als gewichts- en gedragsproblemen worden minder aangegeven. Deze laatste typen problemen vallen minder snel op, zeker als men geen dierspecifieke kennis heeft.

Duidelijke regels en verantwoordelijkheden

Het goed regelen van de dierenzorg binnen de instelling en het stellen van duidelijke regels en verantwoordelijkheden is zowel voor de bewoners en hun dieren als voor het personeel positief. Het voorkomt discussies, welzijns- en overlastproblemen. Adviezen zijn:

  • Opstellen van een huisdiercontract waarin een aantal zaken vastgesteld zijn over de verzorging, verantwoordelijkheid en afstaan van het dier. Dit contract wordt tevens ondertekend door een tweede verzorger, die kan worden benaderd als de eigenaar (tijdelijk) niet meer voor het dier kan zorgen;
  • Bewoners de mogelijkheid geven extra zorg voor dieren in te kopen waarbij bijv. de kattenbak/hamsterkooi verschoond kan worden;
  • Regelmatig controleren van de huisdieren door de instelling, aan de hand van een goede checklist;
  • Verhogen kennis over de zorg en het welzijn van huisdieren, bijvoorbeeld aan de hand van de huisdierenbijsluiters van het LICG en/of het volgen van een cursus over dierenwelzijn;
  • Vrijwilliger in dienst nemen die de dieren regelmatig controleert.


(Bron foto: LICG)