• rapport
    PPO
    2017
  • overig
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2014
  • studentverslag
    Dutmer
    1997

    Een model voor de verspreiding van tulpemozaiekvirus en symptoomloos lelievirus in de leliecultivar 'enchantment'

    Non-persistente virussen kunnen voor grote schade zorgen in de lelieteelt. Om inzicht te krijgen in het proces van virusverspreiding en de gevolgen ervan zal in paragraaf 1.1 eerst een beschrijving worden gegeven van de lelieteelt. Vervolgens zullen in paragraaf 1.2 de twee meest voorkomende non-persistente virussen in lelie beschreven worden en zal in paragraaf 1.3 de epidemiologie van non-persistente virussen in lelie kort behandeld worden. Daana zal in paragraaf 1.4 een overzicht worden gegeven van maatregelen om virusverspreiding te beperken of voorkomen. In paragraaf 1.5 worden de modellen die als voorbeeld gefungeerd hebben voor het model voor non-persistente virusverspreiding in lelie beschreven. Tenslotte worden in paragraaf 1.6 en 1.7 de probleemstelling en de doelstelling behandeld.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Bollen, Bomen & Fruit
    2008

    Virusbestrijding in lelie zonder minerale olie

    Om virusverspreiding in lelies zo veel mogelijk te beperken, wordt nu standaard (twee-) wekelijks gespoten met minerale olie in combinatie met pyrethroïde. Vooral de grote hoeveelheid minerale olie die bij deze bespuitingen nodig is, roept weerstand op bij milieuorganisaties en andere maatschappelijke organisaties. Om de hoeveelheid minerale olie te beperken is de mogelijkheid van selectief spuiten onderzocht, waarbij in de teelt van hoogwaardige (virusarme) schubbollen de standaardbespuiting van minerale olie plus pyrethroïde wordt toegepast en in de teelt van handelspartijen alleen pyrethroïdebespuitingen zonder minerale olie plaatsvinden. Voor deze handelspartijen, ongeveer 2/3 deel van het lelieareaal, is te verwachten dat het percentage virus zal oplopen als er geen minerale olie wordt gebruikt. Doel van het onderzoek is na te gaan wat het effect is van het verminderen van het gebruik van minerale olie op het uiteindelijke viruspercentage van leverbare lelies (broeierij). Hierbij is er van uitgegaan dat er verschillen zijn in virusresistentie tussen verschillende leliecultivars. Als het viruspercentage voldoende laag zou blijven, kan dat de mogelijkheid bieden het gebruik van minerale olie te verminderen. Bij de virusbestrijding in lelie gaat het om twee virussen: het symptoomloos lelievirus (LSV) en Lily Mottle Virus (leliemozaïekvirus, LMoV). De bestrijding zelf is gericht op bladluizen, de verspreider van het virus. In eerder uitgevoerde experimenten zijn al gegevens verzameld over het effect van het weglaten van bespuiting met minerale olie op het percentage leliemozaïekvirus (LMoV) bij leliecultivars die vatbaar zijn voor dit virus. In dit project is onderzocht hoe snel, bij een matige infectiedruk (5-10 %), virusverspreiding (LMoV en LSV) plaatsvindt in mogelijk LMoV-resistente cultivars (LA- en OT-hybriden). Daarnaast is een vatbare cultivar (Vivaldi) meegenomen om vergelijking met eerdere proeven mogelijk te maken. Dit onderzoek, uitgevoerd in 2005/2006, sluit nauw aan bij een soortgelijk onderzoek dat in 2004 werd uitgevoerd. Bij de analyses zijn de resultaten uit beide onderzoeken zoveel mogelijk gecombineerd.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2008

    Virusbestrijding in lelie zonder minerale olie

    Om virusverspreiding in lelies zo veel mogelijk te beperken, wordt nu standaard (twee-) wekelijks gespoten met minerale olie in combinatie met pyrethroïde. Vooral de grote hoeveelheid minerale olie die bij deze bespuitingen nodig is, roept weerstand op bij milieuorganisaties en andere maatschappelijke organisaties. Om de hoeveelheid minerale olie te beperken is de mogelijkheid van selectief spuiten onderzocht, waarbij in de teelt van hoogwaardige (virusarme) schubbollen de standaardbespuiting van minerale olie plus pyrethroïde wordt toegepast en in de teelt van handelspartijen alleen pyrethroïdebespuitingen zonder minerale olie plaatsvinden. Voor deze handelspartijen, ongeveer 2/3 deel van het lelieareaal, is te verwachten dat het percentage virus zal oplopen als er geen minerale olie wordt gebruikt. Doel van het onderzoek is na te gaan wat het effect is van het verminderen van het gebruik van minerale olie op het uiteindelijke viruspercentage van leverbare lelies (broeierij). Hierbij is er van uitgegaan dat er verschillen zijn in virusresistentie tussen verschillende leliecultivars. Als het viruspercentage voldoende laag zou blijven, kan dat de mogelijkheid bieden het gebruik van minerale olie te verminderen. Bij de virusbestrijding in lelie gaat het om twee virussen: het symptoomloos lelievirus (LSV) en Lily Mottle Virus (leliemozaïekvirus, LMoV). De bestrijding zelf is gericht op bladluizen, de verspreider van het virus. In eerder uitgevoerde experimenten zijn al gegevens verzameld over het effect van het weglaten van bespuiting met minerale olie op het percentage leliemozaïekvirus (LMoV) bij leliecultivars die vatbaar zijn voor dit virus. In dit project is onderzocht hoe snel, bij een matige infectiedruk (5-10 %), virusverspreiding (LMoV en LSV) plaatsvindt in mogelijk LMoV-resistente cultivars (LA- en OT-hybriden). Daarnaast is een vatbare cultivar (Vivaldi) meegenomen om vergelijking met eerdere proeven mogelijk te maken. Dit onderzoek, uitgevoerd in 2005/2006, sluit nauw aan bij een soortgelijk onderzoek dat in 2004 werd uitgevoerd. Bij de analyses zijn de resultaten uit beide onderzoeken zoveel mogelijk gecombineerd.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit
    2013

    Details van virusoverdracht door bladluizen in lelie : een zoektocht naar optimale gewasbescherming met oog voor milieubelasting en kosten

    Het in dit rapport beschreven onderzoek richt zich op de optimalisatie van bescherming van lelie tegen de overdracht van Lelie mozaïekvirus (LMoV) en Symptoomloos lelievirus (LSV) door bladluizen. Het onderzoek is in de periode 2009-2012 uitgevoerd. Elk onderzoeksjaar had eigen specifieke vraagstellingen met de daarbij behorende proefopzet. In de eerste twee onderzoeksjaren is de bladluizenpopulatie wekelijks in detail via vangbakken en vangplaten bestudeerd. In de tweede fase van dit onderzoeksproject is onderzocht wat het beste recept is voor optimale gewasbescherming tegen virusoverdracht door bladluizen waarbij tevens aandacht werd gegeven voor milieubelasting en de kosten van gewasbescherming.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2013

    Details van virusoverdracht door bladluizen in lelie : een zoektocht naar optimale gewasbescherming met oog voor milieubelasting en kosten

    Het in dit rapport beschreven onderzoek richt zich op de optimalisatie van bescherming van lelie tegen de overdracht van Lelie mozaïekvirus (LMoV) en Symptoomloos lelievirus (LSV) door bladluizen. Het onderzoek is in de periode 2009-2012 uitgevoerd. Elk onderzoeksjaar had eigen specifieke vraagstellingen met de daarbij behorende proefopzet. In de eerste twee onderzoeksjaren is de bladluizenpopulatie wekelijks in detail via vangbakken en vangplaten bestudeerd. Gedurende het teeltseizoen zijn er in beide jaren 40-50 soorten bladluizen aangetroffen, waaronder ook veel bladluissoorten waarvan bekend is dat deze LMoV en/of LSV kunnen verspreiden. Qua populatiesamenstelling is er tussen de twee jaar vrij veel overlap, maar er zijn ook verschillen tussen de twee jaar zichtbaar. Zelfs wanneer er geen gewasbescherming werd uitgevoerd, werd vier jaar lang geen kolonisatie van bladluizen op de lelies waargenomen. Deze leliebollen waren ook niet behandeld met Admire. Blijkbaar is lelie geen geschikte waardplant voor bladluis of zijn er voldoende natuurlijke vijanden aanwezig. Verspreiding van LMoV en LSV vond gedurende het hele teeltseizoen van lelie plaats. Verspreiding van LMoV vond iets meer in de eerste helft van het seizoen plaats en werd in meerdere herhalingen van proefveldjes waargenomen. Daarentegen vond de verspreiding van LSV iets meer in de tweede helft plaats en was meer lokaal van aard in één of twee van de vier herhalingen. In periodes met ‘normale’ weersomstandigheden zonder extremen kan met een wekelijkse dosis minerale olie en pyrethroïden de virusverspreiding goed beheerst worden, ondanks dat er tijdelijk grotere aantallen bladluizen aanwezig zijn geweest. Het bleek dat in een relatief warme periode met hogere zonkracht/straling en in een periode met veel neerslag de toegepaste gewasbescherming minder effectief is geweest waardoor in deze periode extra virusverspreiding heeft kunnen plaatsvinden. De resultaten uit de eerste twee jaar van dit project (fase 1) hebben geleid tot een beter begrip voor het moment waarop virusverspreiding plaats kan vinden en op welke momenten gewasbescherming effectief moet zijn. Tevens heeft de monitoring van bladluizen meer inzicht gegeven in de bladluizen populatiedynamiek en de relatie met de virusverspreiding die tegelijkertijd kan optreden. In de tweede fase van dit onderzoeksproject is onderzocht wat het beste recept is voor optimale gewasbescherming tegen virusoverdracht door bladluizen waarbij tevens aandacht werd gegeven voor milieubelasting en de kosten van gewasbescherming. In twee opvolgende jaren is aangetoond dat wekelijkse toepassing van minerale olie een duidelijk positief effect had op de beheersing van virusoverdracht door bladluizen. Toevoeging van een pyrethroïde versterkte deze beheersing. De extra toevoeging van een insecticide resulteerde bij de lelies in de proefopzet niet in een extra reductie van virusoverdracht. Een insecticide heeft daarom op basis van deze resultaten geen toegevoegde waarde voor de beheersing van virusoverdracht door bladluizen. Negatieve effecten van een insecticide zijn ook niet waargenomen. Er wordt wel eens gesuggereerd dat toevoeging van een pyrethroïde of een insecticide het vluchtgedrag van bladluizen onrustiger zou maken wat een negatief effect zou hebben op virusverspreiding in een partij. Onderzoek heeft hiervoor geen aanwijzingen gevonden. Sinds enkele jaren is er een Luis/virus weerfax beschikbaar die op basis van weersverwachtingen advies geeft over het moment van gewasbescherming op de dag en de frequentie per week. Het tijdelijk verhogen van de frequentie van gewasbescherming in periodes met hogere temperaturen en veel zonkracht had geen effect op het viruspercentage. Grote meerwaarde van de Luis/virus weerfax zit hem in het inzicht in het optimale moment van gewasbescherming voor de eerstvolgende dagen. Met deze informatie kan een veel betere planning gemaakt worden. De frequentie van gewasbescherming tegen virusoverdracht door bladluizen kan vanaf half augustus gehalveerd worden tot 1x per twee weken. Onderzoek van twee opvolgende jaren toonde aan dat er bij dit recept niet extra virusinfectie optrad. Een belangrijk inzicht uit dit onderzoek is het feit dat gewasbescherming op de virusbron veel effectiever werkt dan gewasbescherming op de ontvangende plant. Van te voren was niet te verwachten dat de waargenomen verschillen zo groot zouden zijn. In de proefopzet moet hiermee dus rekening gehouden worden. In dit project is daarom in de loop van de tijd een steeds betere proefopzet ontwikkeld: - virusbron in de proefveldjes in netten geplant zodat deze bij het rooien apart te verwijderen zijn, - zones met bufferplanten die de proefveldjes met verschillende behandelingen voldoende van elkaar scheiden zodat naast elkaar gelegen behandelingen elkaar niet beïnvloeden. Er wordt geadviseerd deze indeling van een proefveld algemeen toe te gaan passen bij onderzoek naar effectiviteit van middelen. In het laatste deel van dit rapport wordt de achtergrond van functionele agrobiodiversiteit (FAB) beschreven en is er een analyse gemaakt in hoeverre de inzet van barrière planten een bijdrage kan leveren aan een verdere beheersing van virusoverdracht door bladluizen bij lelie. In de wetenschappelijke literatuur zijn diverse voorbeelden beschreven van een bijdrage van FAB bij de beheersing van virusverspreiding door bladluizen. Dit onderzoek is echter niet uitgevoerd onder teeltomstandigheden die in Nederland van toepassing zijn. Onderzoek naar FAB voor de beheersing van virusoverdracht onder Nederlandse teeltomstandigheden is zeker van belang vanwege de lokale populaties bladluizen en natuurlijke vijanden. Dit rapport somt een aantal aanbevelingen op die relevant zijn om te betrekken bij onderzoek naar functionele agrobiodiversiteit tegen virusoverdracht door bladluizen. Op basis van dit onderzoek zijn er diverse conclusies en aanbevelingen geformuleerd: o Voor een duurzame teelt van lelies wordt allereerst geadviseerd om zoveel als mogelijk met virusvrije of virusarme partijen lelie te werken. o Houd bij het maken van het teeltplan vooral ook rekening met de virusstatus van partijen en probeer virusvrije partijen apart te telen van partijen die besmet zijn met LMoV en/of LSV. o Een wekelijkse gewasbescherming met minerale olie en pyrethroïde is van groot belang wanneer men de lelies wil beschermen tegen virusinfecties door bladluizen. o Houdt bij het moment van gewasbescherming dan vooral ook rekening met het optimale moment van gewasbescherming. De Luis/virus weerfax is hierbij een zeer functionele hulpmiddel. o Dit onderzoek heeft geen additionele effecten van een insecticide aangetoond. o Daarentegen zijn er ook geen aanwijzingen gevonden dat pyrethroïden en insecticiden lokale virusverspreiding juist zouden stimuleren vanwege het onrustiger gedrag van bladluizen die worden blootgesteld aan pyrethroïden en insecticiden. o Het halveren van de frequentie van gewasbescherming vanaf half augustus levert geen extra risico op maar resulteert wel in een lagere milieubelasting en reductie in kosten voor gewasbescherming. Aanpassing van de frequentie vanaf half augustus is daarom zeker het overwegen waard wanneer de virusdruk in een partij/perceel laag is.

  • rapport
    Rapport / Stichting Wageningen Research, Wageningen Plant Research, Business unit Glastuinbouw WPR-1231.
    2023

    Effecten van kruidenranden ter beheersing van virusoverdracht in lelies : technische rapportage pilot 1 van de PPS FAB+: integratie van natuurlijke plaagbestrijding en doeltreffende diversificatie in plantaardige productiesystemen

    In de bollenteelt van lelies is virus een groot probleem. De lelievirussen LMoV en LSV worden beide op een non-persistente wijze overgebracht door bladluizen. In dit project is onderzocht of met behulp van functionele agrobiodiversiteit (FAB) de teelt van lelies mogelijk is zonder het gebruik van pyrethroïden en insecticiden. Hierbij dient de kwaliteit van de bollen niet achteruit te gaan. Voor dit onderzoek is tweemaal een veldproef aangelegd voor de tweejarige lelieteelt. In de eerste teeltcyclus (2019-2020) lag de focus op een akkerrand die natuurlijk vijanden van bladluizen aan zou trekken en faciliteren om op die manier de bladluizendruk te verlagen en de daarbij horende virusverspreiding te beperken. Hiernaast lagen er behandelingen die met of zonder pyrethroïden zijn gespoten. Na het eerste teeltjaar was er geen statistisch verschil te zien tussen de behandeling met of zonder akkerrand en met of zonder pyrethroïden in bladluizendruk, natuurlijke vijanden en viruspercentages. Vanwege een late nachtvorst met veel schade als gevolg is deze teeltcyclus niet voortgezet in het tweede teeltjaar. De tweede teeltcyclus (2021-2022) lag de focus op een akkerrand als vanggewas voor bladluizen en virus. Dit gewas is aantrekkelijker dan lelies voor de bladluizen en lokt de bladluizen het vanggewas in zodat de bladluizen niet het lelie gewas in gaan, of pas later nadat non-persistente virussen zoals LMoV en LSV in het vanggewas zijn afgegeven. In deze proef zijn twee behandelingen uitgevoerd, een gangbare behandeling zonder akkerrand (met pyrethroïden) en een behandeling met akkerrand zonder pyrethroïden. Gedurende het eerste teeltseizoen zijn er geen verschillen in bladluizendruk of natuurlijke vijand populatie gevonden. In de virusmonsters verzameld aan het eind van het teeltseizoen zijn geen verschillen gevonden tussen de twee behandelingen. In beide behandelingen kwam een klein percentage virus voor. In het tweede teeltjaar zijn eveneens geen verschillen gevonden in bladluizendruk of de natuurlijke vijand populatie tussen de gangbare en de FAB+ behandelde blokken. Aan het eind van het seizoen zijn geen verschillen gevonden in viruspercentages tussen de gangbare en FAB+ blokken. De resultaten uit deze proef geven de indicatie dat het mogelijk is om zonder pyrethroïden maar met FAB stroken vergelijkbare lelies te telen als in de controle behandeling. Er was geen verschil in viruspercentage tussen de gangbare en FAB+ blokken gevonden. De afzonderlijke rol van het weglaten van de pyrethroïden of de FAB stroken is niet te bepalen. Er zijn geen positieve dan wel negatieve effecten gevonden op de bladluizen en natuurlijke vijanden populaties in het lelie veld. In de akkerrand waren veel verschillende soorten insecten aanwezig. De resultaten moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden en geven slechts indicaties en geen sterke conclusies. De proef is telkens slechts op één locatie uitgevoerd en uiteindelijk is maar één teeltseizoen volledig verlopen. In dit laatste teeltseizoen waren er later in het seizoen problemen met onkruid. Dit is belangrijk om mee te nemen. Desalniettemin, levert dit onderzoek interessante aanknopingspunten en biedt het perspectief voor vervolg onderzoek naar de inzet van Functionele Agrobiodiversiteit in de lelieteelt, mogelijk ook ingepast in een integrale aanpak voor de gehele teelt (Integrated Crop Management).

  • rapport
    Wageningen Plant Research
    2023

    Effecten van kruidenranden ter beheersing van virusoverdracht in lelies : technische rapportage pilot 1 van de PPS FAB+ : Integratie van natuurlijke plaagbestrijding en doeltreffende diversificatie in plantaardige productiesystemen

    In de bollenteelt van lelies is virus een groot probleem. De lelievirussen LMoV en LSV worden beide op een non-persistente wijze overgebracht door bladluizen. In dit project is onderzocht of met behulp van functionele agrobiodiversiteit (FAB) de teelt van lelies mogelijk is zonder het gebruik van pyrethroïden en insecticiden. Hierbij dient de kwaliteit van de bollen niet achteruit te gaan. Voor dit onderzoek is tweemaal een veldproef aangelegd voor de tweejarige lelieteelt. In de eerste teeltcyclus (2019-2020) lag de focus op een akkerrand die natuurlijk vijanden van bladluizen aan zou trekken en faciliteren om op die manier de bladluizendruk te verlagen en de daarbij horende virusverspreiding te beperken. Hiernaast lagen er behandelingen die met of zonder pyrethroïden zijn gespoten. Na het eerste teeltjaar was er geen statistisch verschil te zien tussen de behandeling met of zonder akkerrand en met of zonder pyrethroïden in bladluizendruk, natuurlijke vijanden en viruspercentages. Vanwege een late nachtvorst met veel schade als gevolg is deze teeltcyclus niet voortgezet in het tweede teeltjaar. De tweede teeltcyclus (2021-2022) lag de focus op een akkerrand als vanggewas voor bladluizen en virus. Dit gewas is aantrekkelijker dan lelies voor de bladluizen en lokt de bladluizen het vanggewas in zodat de bladluizen niet het lelie gewas in gaan, of pas later nadat non-persistente virussen zoals LMoV en LSV in het vanggewas zijn afgegeven. In deze proef zijn twee behandelingen uitgevoerd, een gangbare behandeling zonder akkerrand (met pyrethroïden) en een behandeling met akkerrand zonder pyrethroïden. Gedurende het eerste teeltseizoen zijn er geen verschillen in bladluizendruk of natuurlijke vijand populatie gevonden. In de virusmonsters verzameld aan het eind van het teeltseizoen zijn geen verschillen gevonden tussen de twee behandelingen. In beide behandelingen kwam een klein percentage virus voor. In het tweede teeltjaar zijn eveneens geen verschillen gevonden in bladluizendruk of de natuurlijke vijand populatie tussen de gangbare en de FAB+ behandelde blokken. Aan het eind van het seizoen zijn geen verschillen gevonden in viruspercentages tussen de gangbare en FAB+ blokken. De resultaten uit deze proef geven de indicatie dat het mogelijk is om zonder pyrethroïden maar met FAB stroken vergelijkbare lelies te telen als in de controle behandeling. Er was geen verschil in viruspercentage tussen de gangbare en FAB+ blokken gevonden. De afzonderlijke rol van het weglaten van de pyrethroïden of de FAB stroken is niet te bepalen. Er zijn geen positieve dan wel negatieve effecten gevonden op de bladluizen en natuurlijke vijanden populaties in het lelie veld. In de akkerrand waren veel verschillende soorten insecten aanwezig. De resultaten moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden en geven slechts indicaties en geen sterke conclusies. De proef is telkens slechts op één locatie uitgevoerd en uiteindelijk is maar één teeltseizoen volledig verlopen. In dit laatste teeltseizoen waren er later in het seizoen problemen met onkruid. Dit is belangrijk om mee te nemen. Desalniettemin, levert dit onderzoek interessante aanknopingspunten en biedt het perspectief voor vervolg onderzoek naar de inzet van Functionele Agrobiodiversiteit in de lelieteelt, mogelijk ook ingepast in een integrale aanpak voor de gehele teelt (Integrated Crop Management).

  • rapport
    Laboratorium voor Bloembollenonderzoek
    1988

    Verslag naar aanleiding van een studiereis naar Japan van 24 april - 15 mei 1986

    Reisindrukken met o.a. raadgevingen voor de Nederlandse bloembollenexporteurs

  • rapport
    WUR_staff repository
    1973
  • rapport
    Laboratorium voor Bloembollenonderzoek
    1983
  • rapport
    Rapport / Stichting Wageningen Research, Wageningen Plant Research, Business unit Open Teelten WPR-OTOT-1034.
    2023

    Staat van Plantgezondheid 2023 : in de Nederlandse Land- en tuinbouw

    In 2019 werd de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 aan de Tweede Kamer gepresenteerd, en in 2020 werd die gevolgd door het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Dit uitvoeringsprogramma geeft invulling aan de in de toekomstvisie benoemde transitie naar weerbare planten teeltsystemen. Onderdeel van het Uitvoeringsprogramma is het zicht krijgen op vooruitgang richting het in de Toekomstvisie geschetste wenkend perspectief. Het is daarom de bedoeling dat elke vijf jaar de “staat van de Nederlandse plantgezondheid” wordt uitgebracht, met daarin de state-ofart, verwachte trends, en opgaven richting 2030. Dit is inclusief het zicht houden op ontwikkelingen t.a.v. ziekten, plagen, en onkruiden, waarover voor het laatst in 2016 werd gerapporteerd. Dit rapport volgt deze bedoeling van het Uitvoeringprogramma op.

  • rapport
    Wageningen Plant Research
    2023