• rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit
    2010

    Warmwaterbehandeling bij tulp : onderzoek naar de temperatuurtolerantie van tulpenbollen i.v.m. de mogelijkheden van warmwaterbehandeling tegen stengelaaltjes

    De laatste jaren komt in tulpen een aantasting met stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) in een beperkt, maar toenemend, areaal voor. Bij constatering volgt een serie kostbare maatregelen, waaronder het vernietigen van de betreffende partij, een teeltverbod, ontsmetting of inundatie van het besmette perceel en het nalo-pen van de belendende partijen door de keuringsdienst. De economische schade voor de teler en het bol-lenvak is daardoor groot. In bloembollen en vaste planten worden problemen met aaltjes meestal betreden door middel van warmwaterbehandeling. Tulpen worden tot nu toe alleen gekookt als het ging om hardscha-lige cultivars, tegen destructoraaltje en krokusknolaaltje. De daarbij gebruikte temperatuur van 43,5°C is te laag voor een goede bestrijding van tulpenstengelaaltjes. In het verleden is wel eens onderzoek gestart naar de mogelijkheid van koken tegen stengelaal bij tulp. Vanwege schade aan de tulpen is dat toen niet voortge-zet. Door ontwikkelingen bij andere gewassen (narcis, lelie en krokus) op het gebied van kooktijdstip en voor-temperatuur lijkt er ook voor tulp nog wel een mogelijkheid te zijn voor een warmwaterbehandeling.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2010

    Warmwaterbehandeling bij tulp : Onderzoek naar de temperatuurtolerantie van tulpenbollen i.v.m. de mogelijkheden van warmwaterbehandeling tegen stengelaaltjes

    De laatste jaren komt in tulpen een aantasting met stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) in een beperkt, maar toenemend, areaal voor. Bij constatering volgt een serie kostbare maatregelen, waaronder het vernietigen van de betreffende partij, een teeltverbod, ontsmetting of inundatie van het besmette perceel en het nalo-pen van de belendende partijen door de keuringsdienst. De economische schade voor de teler en het bol-lenvak is daardoor groot. In bloembollen en vaste planten worden problemen met aaltjes meestal betreden door middel van warmwaterbehandeling. Tulpen worden tot nu toe alleen gekookt als het ging om hardscha-lige cultivars, tegen destructoraaltje en krokusknolaaltje. De daarbij gebruikte temperatuur van 43,5°C is te laag voor een goede bestrijding van tulpenstengelaaltjes. In het verleden is wel eens onderzoek gestart naar de mogelijkheid van koken tegen stengelaal bij tulp. Vanwege schade aan de tulpen is dat toen niet voortge-zet. Door ontwikkelingen bij andere gewassen (narcis, lelie en krokus) op het gebied van kooktijdstip en voor-temperatuur lijkt er ook voor tulp nog wel een mogelijkheid te zijn voor een warmwaterbehandeling.

  • artikel
    BloembollenVisie 219: 30
    2011

    Stengelaaltje vraagt om alert telen

    Van alle ziekten in de bloembollenteelt behoren aaltjes tot de groep lastig aan te pakken organismen. Hun optreden is grillig, de impact van een aantasting is soms zeer groot. In dertien afleveringen zet BloembollenVisie aaltjes in de schijnwerpers. In de derde aflevering de eerste van de vijf belangrijkste groepen aaltjes binnen de bloembollen : Ditylenchus.

  • studentverslag
    2007

    Naslagwerk Ridderzuring : een overzicht van de literatuur en een verslag van enkele experimenten

    Ridderzuring (Rumex obtusifolius) kan een probleem zijn in grasland, omdat het de voedingswaarde van de maaisnede verlaagt. Naast een voedingswaarde probleem wordt ridderzuring ook wel genoemd als waardplant voor het destructoraaltje. Vooral biologische boeren kunnen behoorlijk worden geplaagd door ridderzuring. Voor een enkele biologische boer is het probleem zelfs zo groot, dat men genoodzaakt is om weer gangbaar te gaan boeren. Veel boeren vragen dan ook om een effectief middel of een afdoende methode om ridderzuring te bestrijden, deze is helaas nog niet gevonden. In het eerste hoofdstuk van dit naslagwerk staat de levenscyclus van ridderzuring centraal. De verschillende fasen in de levenscyclus zullen worden besproken en de factoren die belangrijk zijn in deze fasen zullen worden benoemd. In het tweede hoofdstuk zullen verschillende maatregelen worden besproken om ridderzuring te voorkomen en te bestrijden.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2011

    Warmwaterbehandeling van tulp 2011: Voortgezet onderzoek naar de temperatuurtolerantie van bollen i.v.m. de mogelijke toepassing van warmwaterbehandeling tegen stengelaaltjes in tulp

    In de tulpenteelt komt de laatste jaren aantasting door tulpenstengelaaltje voor. In bolgewassen wordt tegen stengelaaltje een warmwaterbehandeling van de bollen toegepast. Voor tulpen is dit niet gangbaar en ken-nen we alleen de warmwaterbehandeling tegen destructoraaltje, die wordt uitgevoerd bij een temperatuur van 43,5°C. Deze temperatuur is niet voldoende hoog voor het doden van tulpenstengelaaltjes. Het zou wenselijk zijn om voor tulpen ook een warmwaterbehandeling tegen tulpenstengelaaltjes (ca. 47°C) te kunnen toepassen. Hiermee kan dan mogelijk het vernietigen van partijen tulpen worden voorkomen. In 2009 is PPO gestart met onderzoek naar de tolerantie van tulpen voor warmwaterbehandelingstempera-turen (van 45° tot 47,5°C) en de rol van voorwarmte. Daaruit bleek dat tulpen 45°C goed kunnen verdra-gen, dat er bij 46°C opbrengstverlies optrad en dat bollen gekookt bij 47°C verloren gingen. De voor-temperatuur bleek echter een belangrijke factor hierbij. Bij 30°C voorwarmte bleken tulpen beter bestand tegen hoge kooktemperaturen dan bij 25°C.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit
    2011

    Warmwaterbehandeling van tulp 2011 : voortgezet onderzoek naar de temperatuurtolerantie van bollen i.v.m. de mogelijke toepassing van warmwaterbehandeling tegen stengelaaltjes in tulp

    In de tulpenteelt komt de laatste jaren aantasting door tulpenstengelaaltje voor. In bolgewassen wordt tegen stengelaaltje een warmwaterbehandeling van de bollen toegepast. Voor tulpen is dit niet gangbaar en ken-nen we alleen de warmwaterbehandeling tegen destructoraaltje, die wordt uitgevoerd bij een temperatuur van 43,5°C. Deze temperatuur is niet voldoende hoog voor het doden van tulpenstengelaaltjes. Het zou wenselijk zijn om voor tulpen ook een warmwaterbehandeling tegen tulpenstengelaaltjes (ca. 47°C) te kunnen toepassen. Hiermee kan dan mogelijk het vernietigen van partijen tulpen worden voorkomen. In 2009 is PPO gestart met onderzoek naar de tolerantie van tulpen voor warmwaterbehandelingstempera-turen (van 45° tot 47,5°C) en de rol van voorwarmte. Daaruit bleek dat tulpen 45°C goed kunnen verdra-gen, dat er bij 46°C opbrengstverlies optrad en dat bollen gekookt bij 47°C verloren gingen. De voor-temperatuur bleek echter een belangrijke factor hierbij. Bij 30°C voorwarmte bleken tulpen beter bestand tegen hoge kooktemperaturen dan bij 25°C.

  • overig
    Veenman
    1977

    Introductie en vestiging van planteparasitaire aaltjes in nieuwe polders, in het bijzonder van Trichodorus teres

    The soil of the newly reclaimed polders of the former Zuiderzee was initially found to be free from plant parasitic nematodes. This meant that the practice of crop rotation, as used with 'old' land, did not need to be applied for a number of years.After several years however, nematode populations became quite noticeable, sometimes to such a degree that the associated problems and restrictions have become important for agricultural management. The first infestations in the Northeastpolder, reclaimed in 1942, were already noticeable in 1949, in Eastern Flevoland, reclaimed in 1958, the first infestations were already noted in the neighbourhood of temporary housing at Lelystad and Roggebotsluis in 1959.Information has been collected from field research, field and laboratory trials in an attempt to discover the mode of entry of plant parasitic nematodes in the new polders. Special attention has been paid to the factors influencing their establishment and behaviour, the damage they can cause and the possibilities of control. Entrance and establishmentThe first infestations to be noted involved young trees, shrubs and perennials which had been brought in from 'old' land for afforestation and for planting along the roads, around the villages and farmhouses and on allotments (table 1, 2 and 3). Many species of plant parasitic nematodes were in large concentrations tranfered in this way. The road verges also appeared to be lines of contamination as infection can be caused by the soil fallen from transport carriers which often come from outside the polders. In addition, infection can accompany seeds and planting material (3.2.1).Moreover, research indicates a more general and scattered infestation, this infestation was already noticeable (fig. 2) before the soil was prepared for agricultural use. It is possible that introduction by birds or by wind may be responsible for light infections of the reed-vegetation whereby nematode populations can build up (3.2.4). Spreading by birds or wind could not, however, be demonstrated in our experiments.Just how far nematodes can settle and spread depends on a number of factors such as their way of reproduction (3.3.1), the presence of host plants (3.3.2) and on the soil type (3.3.3).It was curious that the first noticeable attacks of agricultural and horticultural crops were mainly caused by nematode species with an asexual reproduction. The establishment of bisexual species is possibly restricted because of the extremely low numbers of nematodes spread, when the question of socalled underpopulation can arise. Cyst-forming nematodes or nematodes present in soil clods or in the soil adhering to roots can be an ideal means of causing a local infestation.The influence of host crops, mainly expressed by the choice and sequence of the crops grown on farms, was clearly shown by a crop rotation trial (table 13). Quite independant of crop rotation, polyphagous nematode species, such as Trichodorus teres, demonstrated a rapid increase in population and a general distribution. On the other hand cyst-forming nematodes ( Heterodera spp. ) with a limited number of host crops, showed only a spreading which corresponded with the type of crops grown. Other species show an intermediate position which, dependant on the range of host-crops (table 11 and 13) offers the possibility of preventing or restricting damage by the use of crop rotation as is the case with cyst-forming species.The soil-type has also been shown to be of major importance for the establishment of nematode-species. The lighter soils are generally more suitable for the build up of populations from most plant parasitic nematodes. However, stem eelworms ( Ditylenchus dipsaci ) establish themselves better in heavier soils with more than 25% lutum (3.3.5.4.). It appears that there is an increase in the number of nematode species found in the soil the longer that it is in use for agriculture, whereby the initial favourable differences between reclaimed and 'old' land decrease. There is sometimes talk, from a nematological point of view, of unexpected rapid aging of soil which looses its favourable starting point.Damage to several crops grown in the lighter soils of the Wieringermeer and the Northeastpolder, was associated with populations of two Hemicycliophora species ( H. conida and H. thienemanni ) and of Trichodorus teres. Although these nematodes were previously unknown as plant parasites they have been studied more precisely as they have caused considerable damage in this area. Outside these polders only incidental damage is to be found in marine sandy soils, e.g. in the Braakmanpolder. These nematodes were also found to be present in similar soils on the isles of Texel and Terschelling and in the polder Makkummerwaard with both natural vegetation and grassland alike.Occurrence and behaviour of Hemicycliophora spp. and Trichodorus teresSerious damage caused by the two Hemicycliophora-species was first observed in the cultivation of a variety of crops on sandy soils near Ens in the Northeastpolder, principally carrot, bulbous iris and gladiolus. Later, it was also found in sugarbeet on other farms in the polder (3.3.5.6.). As these nematodes were found to be polyphagous, crop rotation offers little hope in damage prevention. The usual green manuring crops cause a population increase at such a rate that the growth of following susceptible crops becomes very risky. The use of organic matter, especially farmyard manure, has an inhibiting influence on population increase.The effect of nematicide treatments of the soil was so favourable in this area that it is generally applied before the most susceptible crops are grown. When susceptible crops are grown on this type of sandy soil elsewhere in the polders, one should take into account the possible presence of these nematodes.There was a remarkable difference in the occurrence of both species present in soil samples taken down the profil. H. conida was mostly found in the topsoil whereas H. thienemanni dominated the deeper layers. The population sizes of both species were greatest in the layer just below the tilth (fig. 4). In a trial using vertically placed tubes, this phenomenon could be reproduced. Results indicated a relationship between this difference of presence in the soil and soil moisture (table 18).A serious attack by T. teres finds expression mainly in an early stage of plant development as seen by stagnation of the growth, aberrant development of the roots and, as with potatoes and anemones, aberrant development of the sprouts. At this stage a definite relationship with the nematode population in the soil can always be found. Affected crops were more sensitive to periods of drought, produced a lower yield and an inferior quality or unfavourable grading. There were, moreover, differences in ripening of the crop (4.8).There was a clear connection between the poor growth of different crops caused by T.teres and the type of soil. This was mainly the case in soils with a low amount of silt and organic matter. The lower the siltpercentage of the soil, the more serious and more frequent was the damage. This was also the case with less susceptible crops (4.4.1). These differences are associated with a greater mobility of the nematodes in the soil (4.4.2). Nearly all pores in these marine sandy soils, especially where attack of T.teres is most serious, appear to be weak or unaggregated having a relative high pore percentage between 30-90 pm. As well as moisture, the pore size appears to be an important factor in determining the mobility of nematodes in the Soil (WALLACE 1963). Together with favourable moisture content and temperature, it means that these soils are a suitable environment for the maximum activity of free-living nematodes of which mainly T.teres has become so prominent (4.4.3). In soils with a silt and clay content above 12 % these nematodes are not or rarely found. Such top soils, when mixed with sand, lead to an increase of nematode populations (table 31 and 32), whereas, with the addition of clay to light soils, hopeful results were obtained regarding the rate of attack (4.9.3).As T.teres is polyphagous, crop rotation offers little prospect of practical prevention of damage (4.5.2). A very good reduction of these nematode populations in these soils was obtained with relative low doses of nematicides which resulted in marked improvement in root development and growth of susceptible crops (4.9.2). Populations of T.teres were not found to be reduced by application of large amounts of farmyard manure (4.6.3). T.teres is sensitive to soil disturbance so that tillage prior to sowing can give good results. However, this treatment carries the risk of soil structure deterioration (4.7.2).It is known that T.teres also acts as a vector for tobacco rattle virus. A correlation was found between the degree of virus infection and the type of crop which may proceed gladiolus cultivation. A higher rate of infection was found especially after cauliflower and, to lesser extend, after French beans and African marigolds than with some other flowerbulbs and vegetable crops (table 35). There was no obvious relationship between these differences and the size of the nematode population.After the growth of a number of agricultural crops (spring wheat, potatoes, sugarbeet, winter oilseed) and following fallow, a general transmission of rattle virus could be demonstrated from soil samples. In the case of potatoes grown in the field, symptom expression only followed winter oilseed. By using tobacco as bait plant and test plant a general virus infection was obtained from soil samples after the growth of perennial ryegrass and onions. The rate of transmission after spring barley grown under the same conditions was remarkably low (4.5.4.).To prevent virus-transmission a larger quantity of a nematicide is necessary than is the case with the control of root damage (4.9.2.). The symptoms of infection with rattle virus can be masked when farmyard manure is used in gladiolus cultivation (4.6.3.). Sufficient attention should be paid to the risk of infection with rattle virus when important crops susceptible for the infection (potatoes, gladiolus, tulips) are to be grown in these soils.

  • overig
    Kennisakker
    2010

    Aaltjesmanagement in de akkerbouw - achtergronden

    Informatie over plantparasitaire aaltjes ( cysteaaltjes, wortelknobbelaaltjes, wortellesieaaltjes, vrijlevende wortelaaltjes en stengelaaltje).

  • artikel
    BloembollenVisie 218: 22
    2011

    De belangrijkste groepen in aaltjesland

    Van alle ziekten in de bloembollenteelt behoren de aaltjes tot de groep lastig aan te pakken organismen. Hun optreden is grillig, en de impact van een aantasting soms zeer groot. Aandacht voor de belangrijkste groepen aaltjes die actief zijn in de bloembollenteelt.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2012

    Warmwaterbehandeling van tulpen 2012 : Voortgezet onderzoek (3e jaar) naar temperatuurtolerantie van bollen en doding van tulpenstengelaaltjes in tulpen i.v.m. de mogelijke toepassing van warmwaterbehandeling tegen stengelaaltjes in tulp

    In de tulpenteelt is al weer een aantal jaren sprake van partijen met aantasting door tulpenstengelaaltje. In relatie tot de het totale areaal is de omvang nog beperkt. Voor de betrokken bedrijven is er echter sprake van aanzienlijke financiële schade. Partijen moeten worden vernietigd, er geldt een teeltverbod op de betrokken percelen en er moet veel tijd worden gestoken in het nalopen van belendende partijen tulpen. Er is daarom een sterke vraag naar een oplossing om van het probleem af te komen. Warmwaterbehandeling lijkt daarvoor de aangewezen methode. In 2009 is PPO gestart met een temperatuurscreeningsproef met tulpen. Hieruit blijkt dat het ‘koken’ van tulpen tot de mogelijkheden behoort. De eerste resultaten hebben aangetoond dat tulpen een warmwaterbehandeling van 4 uur 47°C goed kunnen doorstaan mits daaraan vooraf een voldoende hoge voortemperatuur werd gegeven. Tot nu toe was de hoogst geteste voorwarmte 33°C en de hoogste temperatuur van warmwaterbehandeling 47°C. In het afgelopen jaar (2011/2012) werden combinaties met voortemperaturen tussen tot 38°C en warmwaterbehandelingen van 4 uur 46, 47 en 48°C onderzocht in twee gezonde partijen tulpen. De bollen werden geteeld in het seizoen 2011–2012 en de op brengst werd bepaald. Net als in voorgaande jaren bleek een warmwaterbehandeling bij hogere temperaturen op brengstverlies te geven maar werd de opbrengst weer gunstig beïnvloed als de voorwarmte daarbij ook hoger was. Nu was er ook bij 48°C gekookt. Deze temperatuur lijkt toch wel het maximum te zijn voor tulpen. Dat blijkt echter cultivarafhankelijk te zijn. Er waren twee cultivars getest, waarbij Oscar veel beter bestand bleek tegen warmwaterbehandeli ng dan Bellona. Dit was aanleiding om een vervolg te starten met meer cultivars. Hiervan zullen de resultaten in 2013 bekend worden. Ook werd de doding van stengelaaltjes onderzocht in een aangetaste partij bij kooktemperaturen van 47 en 48°C. Na bewaring werd de overleving van de aaltjes in de bollen vastgesteld. Het bleek dat de aaltjes voor 100% waren gedood bij zowel 4 uur 47 als 4 uur 48°. Ook dit werk wordt voortgezet. Hiervoor worden zieke bollen van meerdere herkomsten gebruikt.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Sector Bomen, Bollen & Fruit
    2012

    Warmwaterbehandeling van tulpen 2012 : voortgezet onderzoek (3e jaar) naar temperatuurtolerantie van bollen en doding van tulpenstengelaaltjes in tulpen i.v.m. de mogelijke toepassing van warmwaterbehandeling tegen stengelaaltjes in tulp

    In de tulpenteelt is al weer een aantal jaren sprake van partijen met aantasting door tulpenstengelaaltje. In relatie tot de het totale areaal is de omvang nog beperkt. Voor de betrokken bedrijven is er echter sprake van aanzienlijke financiële schade. Partijen moeten worden vernietigd, er geldt een teeltverbod op de betrokken percelen en er moet veel tijd worden gestoken in het nalopen van belendende partijen tulpen. Er is daarom een sterke vraag naar een oplossing om van het probleem af te komen. Warmwaterbehandeling lijkt daarvoor de aangewezen methode. In 2009 is PPO gestart met een temperatuurscreeningsproef met tulpen. Hieruit blijkt dat het ‘koken’ van tulpen tot de mogelijkheden behoort. De eerste resultaten hebben aangetoond dat tulpen een warmwaterbehandeling van 4 uur 47°C goed kunnen doorstaan mits daaraan vooraf een voldoende hoge voortemperatuur werd gegeven. Tot nu toe was de hoogst geteste voorwarmte 33°C en de hoogste temperatuur van warmwaterbehandeling 47°C. In het afgelopen jaar (2011/2012) werden combinaties met voortemperaturen tussen tot 38°C en warmwaterbehandelingen van 4 uur 46, 47 en 48°C onderzocht in twee gezonde partijen tulpen. De bollen werden geteeld in het seizoen 2011–2012 en de op brengst werd bepaald. Net als in voorgaande jaren bleek een warmwaterbehandeling bij hogere temperaturen op brengstverlies te geven maar werd de opbrengst weer gunstig beïnvloed als de voorwarmte daarbij ook hoger was. Nu was er ook bij 48°C gekookt. Deze temperatuur lijkt toch wel het maximum te zijn voor tulpen. Dat blijkt echter cultivarafhankelijk te zijn. Er waren twee cultivars getest, waarbij Oscar veel beter bestand bleek tegen warmwaterbehandeli ng dan Bellona. Dit was aanleiding om een vervolg te starten met meer cultivars. Hiervan zullen de resultaten in 2013 bekend worden. Ook werd de doding van stengelaaltjes onderzocht in een aangetaste partij bij kooktemperaturen van 47 en 48°C. Na bewaring werd de overleving van de aaltjes in de bollen vastgesteld. Het bleek dat de aaltjes voor 100% waren gedood bij zowel 4 uur 47 als 4 uur 48°. Ook dit werk wordt voortgezet. Hiervoor worden zieke bollen van meerdere herkomsten gebruikt.

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2002

    Inventarisatie van aaltjeskennis in de teelt van industriegroenten : erwten, peen schorseneren, spinazie, stamslaboon en tuin/boon/veldboon

    In de vollegrondsgroenteteelt is de aandacht van telers voor aaltjesproblemen beperkt. Achterblijvende kwaliteit en opbrengst van gewassen wordt te weinig in verband gebracht met mogelijk schadelijke niveaus van plantparasitaire aaltjes. Een uitzondering vormen telers van aardbeien en industriegroenten, die wel strategische keuzes maken op basis van de aaltjesproblematiek op hun percelen. De werkgroep geïntegreerde aaltjesbeheersing "Ruimte voor Groenten" wil hierin verandering brengen en heeft PPO-AGV opdracht gegeven aaltjeskennis van diverse gewassen te inventariseren en op schrift te stellen. Het betreft de gewassen prei, aardbei, spruitkool, andere koolgewassen (als sluitkool, boerenkool, Chinese kool, paksoi en broccoli), industriegroenten, (waspeen, bospeen en winterpeen, schorseneren, erwt en boonsoorten), slasoorten, spinazie en asperges. In deze rapportages staan per groentegewas aangegeven welke aaltjesproblemen kunnen voorkomen en welke maatregelen genomen kunnen worden om ze te beheersen. Tevens wordt vermeld waar nog hiaten zijn in het onderzoek en hoe relevant het is deze alsnog in te vullen. De hier gepresenteerde informatie is mogelijk niet 100% volledig omdat de verzamelde literatuur in de beschikbare tijd niet volledig kon worden verwerkt.

  • rapport
    Kerngroep MJP-G
    2001
  • artikel
    BloembollenVisie 386: 26 - 27
    2017

    Camassia mogelijk meer dan tuinplant

    Camassia ofwel de prairielelie is een van de mooiste bolgewassen. Camassia behoort tot de familie van de Liliaceae. Dit bolgewas komt uit Noord-Amerika en is in Nederland volledig winterhard. Camassia wordt veel gebruikt als borderplant en behoeft weinig aandacht. Ze gaan jaren mee mits de bollen 10 cm diep en 15 cm uit elkaar geplant worden.

  • rapport
    Nota / Plant Research International 257.
    2003
  • rapport
    Plant Research International
    2003
  • rapport
    Blgg
    2007

    Monitoring nulsituatie : rapport resultaten meetronde 2005-2006

    Eind 2004 is door het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA), het Productschap Tuinbouw (PT), en LTO Nederland het initiatief genomen om de aaltjesproblemen gezamenlijk aan te pakken. Hiervoor is het actieplan aaltjesbeheersing gelanceerd. Eén van de projecten binnen dit actieplan was het monitoren van de nulsituatie. Dit project is uitgevoerd door een consortium van Blgg bv, NAK AGRO BV, en PPO-agv. Binnen het project zijn tussen november 2005 en april 2006 op 425 akkerbouwbedrijven grondmonsters genomen. Deze zijn geanalyseerd op de meest bekende plantenparasitaire aaltjes. Daarnaast is aan de deelnemers gevraagd om mee te werken aan een enquête over hun bedrijfsvoering en hun ervaringen met aaltjes

  • rapport
    Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
    2007

    Monitoring nulsituatie

    Dit rapport geeft een overzicht van de aaltjessituatie in Nederland op basis van 500 willekeurig gestoken monsters op akkerbouwpercelen. Deze percelen waren niet geselecteerd vanwege de aaltjessituatie.

  • rapport
    Ziekten en afwijkingen bij bolgewassen
    2000
  • rapport
    Laboratorium voor Bloembollenonderzoek
    2000
1 2 3